Len de Klerk

Hilversum: Verloren, 2019. 368 p.
ISBN 9 789087 048129
€35,-

‘Mensen’, observeerde Karl Marx in 1852, ‘maken hun eigen geschiedenis, maar niet onder omstandigheden die ze zelf hebben kunnen kiezen’. Het zou het motto kunnen zijn van de biografie van vader en zoon Plate, geschreven door Len de Klerk, emeritus-hoogleraar planologie aan de Universiteit van Amsterdam en daarvoor onder meer directeur van de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam. De Klerk heeft in zijn Rotterdamse jaren veel kennis van de Maasstad opgedaan en daarover ook geschreven: boeken over de geschiedenis van de lokale volkshuisvesting en over de betrokkenheid van de Rotterdamse elite bij volkswoningbouw en stedenbouw. Tevens is hij coauteur van een biografie van havenbouwer en stadsontwikkelaar G.J. de Jongh.

Frédéric en Antoine Plate getuigt wederom van De Klerks minutieuze kennis van Rotterdam in de negentiende en vroege twintigste eeuw, en vooral van de stedelijke regentenfamilies, die door tal van relaties (huwelijksbanden, zakelijke belangen, sociaal-culturele affiniteiten) nauw met elkaar verbonden waren. Zijn dubbelbiografie geeft ook, en misschien wel vooral, een beeld van dit lokale elitenetwerk – zijn boek neigt naar een prosopografie. Op basis van uitvoerig archiefonderzoek – in onder meer het stadsarchief, kranten en het huisarchief van de familie Plate (De Klerk begon zijn studie na een verzoek van een achterkleinzoon om een biografie te schrijven van Antoine Plate) – schetst hij een gedetailleerd beeld van ‘Rotterdamse kooplieden, reders en bestuurders’, zoals de ondertitel samenvat.

Frédéric Plate heeft geen egodocumenten achtergelaten, zodat de contouren van zijn persoonlijkheid vaag blijven; we leren hem vooral kennen via zijn netwerken. Uitvoerig brengt De Klerk de familiestamboom in kaart: Frédéric is de zoon van een Duitse koopman die in 1786 emigreerde naar Rotterdam. Van Frédérics zoon Antoine kon De Klerk een scherper portret maken, mede dankzij de circa 200 brieven die van hem bewaard zijn gebleven uit de jaren 1912-1916. Daaruit ontstaat het beeld van Antoine als een familieman, liberaal, pragmaticus en bemiddelaar in hart en nieren, als iemand met een voorkeur voor een geordend kapitalisme. Daarin is plaats voor een zekere sociale bewogenheid: op zijn zeventigste verjaardag kwamen ook de voormannen van de vakbeweging hem hulde brengen. De titel van het laatste hoofdstuk vat zijn persoonlijkheid samen: ‘onkreukbaar, beginselvast en breed ziend, maar stroef in de omgang’. Echt intiem wordt de biografie niet; dat bijvoorbeeld de oudste zoon van Antoine op 19-jarige leeftijd zelfmoord pleegde wordt wel genoemd, maar De Klerk waagt zich niet aan speculaties over de achtergronden. De familie heeft daarover het stilzwijgen bewaard, en dan rest ook de biograaf het zwijgen.

Behalve koopmannen, waren Antoine en zijn vader Frédéric ook rasbestuurders, altijd op de bres om de Rotterdamse belangen te verdedigen. De Klerk plaatst hen nadrukkelijk in een historische en geografische context en besteedt veel aandacht aan de macro-ontwikkelingen, de ‘omstandigheden’ waarover Marx het had: de industriële revolutie in Nederland, de opkomst van het Ruhrgebied waarvan Rotterdam de voorhaven werd, de transportrevolutie (de vervanging van zeil- door stoomvaart), de groei van de Amerikaanse economie, de Eerste Wereldoorlog, de oprichting van liberale politieke partijen (Antoine was lid van de Tweede Kamer en adviseur van de regering). Binnen dit krachtenveld maakten vader en zoon Plate de lokale geschiedenis – soms profiterend van de door de omstandigheden geboden kansen, soms het beste ervan makend als het economisch tegenzat, zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog. En zij zijn niet de enige actoren: in het boek figureren honderden personen die op een of andere wijze in het netwerk van de Plates zaten. Samen geven zij aan de havenstad gestalte.

De dichtheid aan personen maakt dat Frédéric en Antoine nogal eens naar de achtergrond worden verdrongen. Daar staat tegenover dat De Klerk een knappe analyse geeft van het functioneren en wereldbeeld van de Rotterdamse elite. Een bestseller zal het boek niet worden; daarvoor is het te academisch, met meer dan 700 voetnoten. Maar specialisten kunnen hun hart ophalen.

Ben de Pater, universitair hoofddocent sociale geografie en planologie, Universiteit Utrecht