Willem Bastiaan Tholen, 1860-1931. Een gelukkige natuur

Marieke Jooren red., Helewise Berger, Rhea Sylvia Blok, Richard van den Dool, Ger Luijten, Quirine van der Meer Mohr, Adrienne Quarles van Ufford, Suzanne Veldink, Jaap Versteegh, Evelien de Visser, Gijsbert van der Wal en Menno Jonker (eindredactie catalogus).

Bussum: Uitgeverij Thoth, 2019. 320 p.
ISBN 9789024419814
€39,95

Verschenen ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in het Dordrechts Museum, t/m 1 november 2020. Eerder, in het najaar van 2019, was de tentoonstelling te zien in Fondation Custodia, Parijs, onder de titel Un impressioniste néerlandais. Willem Bastiaan Tholen (1860-1931).

De bij de tentoonstelling in Dordrecht verschenen monografie – tevens tentoonstellingscatalogus – van Willem Bastiaan Tholen is een vuistdik boekwerk. Er hebben dan ook maar liefst elf auteurs een bijdrage aan geleverd. Naar mijn mening staat op de flaptekst ten onrechte vermeld dat de in de late negentiende en vroege twintigste eeuw werkzame impressionistische schilder tegenwoordig alleen bekend is in een kleine kring van liefhebbers. Iedereen die een beetje thuis is in de negentiende-eeuwse kunstgeschiedenis kent zijn naam en zijn werk. Wel is het een feit dat hij niet echt baanbrekend is geweest en zich geen opmerkelijke ontwikkelingen in zijn oeuvre openbaarden.

Hij ging met een zichtbaar plezier onverstoorbaar door op de ingeslagen weg. Een recensent van NRC Handelsblad gaf zijn commentaar op de tentoonstelling de kop mee: ‘In de schilderkunst van Willem Tholen schijnt altijd de zon’. Dat is niet zo, maar verwijst ontegenzeglijk naar de raak gekozen ondertitel van de tentoonstelling en het boek: ‘Een gelukkige natuur’. Want zo komt Tholen inderdaad over: nooit zoekend, broeierig of geëngageerd, maar immer aangenaam met een liefdevolle behandeling van zijn onderwerpen. Dramatiek was hem vreemd.

In alle publicaties over Tholen wordt benadrukt dat hij niet in het ‘hokje’ van de Haagse School past, noch in dat van de Amsterdamse Impressionisten. De conclusie is dan ook dat hij binnen beide stromingen een rol speelde. Qua schildertrant kan hij als representatief voor de Haagse School worden beschouwd, terwijl hij door zijn omgang met tijdgenoten tot de Tachtigers gerekend kan worden. Daarnaast sluiten zijn qua compositie meest verrassende schilderijen aan bij de modernere kunstenaars. Het zijn dan ook deze werken, gekenmerkt door afsnijdingen van het beeldvlak of uitsnijdingen van het onderwerp, die de meeste bekendheid genieten. Op een rijtje gezet zijn dat Molens bij Giethoorn (ca. 1882-1885), Schaatsenrijders in het Haagse Bos (1891), De gezusters Arntzenius (1895) en Landschap met schildersparasol (een ongedateerde olieverfschets).

In de omvangrijke publicatie volgen na de inleiding door Marieke Jooren acht essays, de catalogus, een biografie, een lijst met tentoonstellingen, een literatuuropgave en een onontbeerlijk register. Vanwege de tentoonstelling in Fondation Custodia is ook nog een Franstalige ‘Biographie’ opgenomen. Dit alles verklaart het aantal auteurs en heeft geleid tot een zeer complete biografie van Tholen, die ook wat inzichten en uitstapjes naar tijdgenoten betreft waarschijnlijk voor eeuwig een standaardwerk zal zijn.

De levensloop van Willem Bastiaan Tholen laat zich als volgt samenvatten. Hij werd in Amsterdam geboren als tweede van vijf kinderen (de andere vier waren meisjes) in een gegoed milieu. Zijn vader was kunsthandelaar. Toen de toekomstige schilder vijf jaar was, verhuisde het gezin naar Kampen. Met de daar wonende Jan Voerman (1857-1941) bezocht hij de Avondtekenschool. Onder de vrienden van de familie bevond zich de Haagse Schoolschilder Paul Gabriël (1828-1903). Deze woonde en werkte een groot deel van zijn leven in Brussel, waar de drie jaar jongere Tholen hem in 1878 kwam opzoeken. De kunstenaars raakten bevriend, en Gabriël kwam daarna regelmatig naar Kampen om met Tholen in de waterrijke omgeving en plein air olieverfschetsen op ‘plankjes’ te maken. Het Kamperveen werd een deel van zowel Gabriëls als Tholens repertoire. In het studiejaar 1876-1877 was Tholen naast Voerman en de latere Tachtiger Willem Witsen (1860-1923) leerling aan de Rijksacademie in Amsterdam. Met de laatste raakte hij nauw bevriend, wat hem in de kringen van de Tachtigers bracht die zich in Amsterdam rondom De Nieuwe Gids verenigden en veelvuldig samenkwamen in het buitenhuis Ewijkshoeve van de familie Witsen nabij Soest. Na de Rijksacademie voltooide Tholen zijn studie aan de Polytechnische School in Delft. Er volgden nog wat omzwervingen; zo was hij onder meer tekenleraar in Gouda, om in 1880 terug te keren naar Kampen, eveneens als leraar.

Uit de bijdragen over Tholens tekenkunst en grafiek komt naar voren dat hij over een soepele tekentrant beschikte, een gave die hij ook aanwendde bij het vervaardigen van zijn etsen. In 1885 werd hij dan ook uitgenodigd om lid te worden van de door onder anderen Willem Witsen opgerichte Nederlandsche Etsclub. Hoewel Tholen maar vier jaar lid is geweest en slechts drie etsen aan de verkoopportefeuilles heeft geleverd, is hij tot 1915 – zij het met grote tussenpozen – etsen blijven maken (zesentachtig in totaal). Daarnaast zijn er tientallen litho’s van zijn hand bekend.

Eveneens in 1885 logeerde Tholen voor het eerst bij Witsen op Ewijkshoeve, waar hij zijn latere vrouw Coba Muller ontmoette. Hij vestigde zich met haar in 1890 in de zogenaamde Kanaal Villa, gelegen bij de Witte Brug aan het Kanaal van Den Haag naar Scheveningen, waar ook het gezin van zijn vriend en collega Paul Arntzenius (1883-1941) kwam wonen. De laatste werd aanvankelijk opgeleid door Tholen.

Als gezegd kenmerkt het werk van Tholen zich door een zekere continuïteit. Hij werkte stug door in de losse stijl die hij zich eigen had gemaakt en vermeed rauwe of aanstootgevende onderwerpen. Bij Tholen oogt alles zonder meer vriendelijk. Juist omdat de eenvoudige taferelen en zijn stijl onveranderd bleven, lijkt het aantal hoofdstukken waarin ieder aspect van Tholens werk uitvoerig wordt belicht misschien wat te veel van het goede. De nadruk ligt op zijn originele standpunten en gevarieerde onderwerpskeuze. Mij bekoren vooral de kijkjes vanuit een raam, zoals Vogelvilla, een uitzicht vanuit een raam van Kanaal Villa, Landschap door een raam met hondje (1896), waarop men met het op een vensterbank gezeten hondje meekijkt over een bosgezicht en Een gezicht vanuit Hotel Van Diepen, Volendam, dat vanuit de naar binnen opengeslagen ramen via rode pannendaken een vergezicht biedt over de Zuiderzee en de lucht erboven. Door de totale afwezigheid van enige drang naar vernieuwing is Tholen bekritiseerd, maar tegelijkertijd werd hij door tijdgenoten bewonderd om zijn onafhankelijkheid en de sfeer van verstilling die zijn voorstellingen ademt.

In zijn persoonlijke leven betekende het overlijden van zijn vrouw Coba, in 1918, een groot verlies. Een jaar later hertrouwde hij met de zestien jaar jongere jonkvrouw Lita de Ranitz. Via haar kreeg hij veel portretopdrachten, onder andere uit hofkringen.

Zo kabbelde Tholens leven en werk zo’n beetje voort, zonder opzienbarende hoogtepunten. Het hoofdstuk ‘Tholen en de internationale kunstmarkt’ maakte mij nieuwsgierig. Dat de beroemde Haagse Scholers in Engeland, Schotland, de Verenigde Staten en Canada furore maakten via de gevestigde Nederlandse kunsthandel is algemeen bekend. Maar Tholen? Het vreemde is dat het grootste deel van deze uiteenzetting over de kunstmarkt in Nederland gaat, en hoe hij net als zijn tijdgenoten via de Amsterdamse handelaren Frans Buffa & Zonen en Van Wisselingh & Co zijn werk aan de man wist te brengen. Maar of de verkochte werken naar het buitenland gingen wordt niet vermeld, er worden voornamelijk Nederlandse klanten genoemd.

Er kwam kennelijk een kentering toen Tholen in 1886 een Paysage aan het Hongaarse Genootschap voor Schone Kunsten in Boedapest verkocht. Sindsdien ontfermde de Haagse kunsthandel Boussod, Valadon & Cie zich over de kunstenaar. Vervolgens werd Tholen vertegenwoordigd door de Engelse kunsthandel The French Company, bevoorraad door de Schot William Lawson Peacock. Hoe de verkoop naar Amerika en Canada verliep is een sappig verhaal, mede door het ongeloof en de jaloezie van vakgenoten als de Haagse Scholers die dezelfde afzetmarkt hadden. Geciteerd wordt de symbolist Johan Thorn Prikker (1868-1932), die naar aanleiding van een omslag van een tentoonstellingscatalogus van Tholen schreef: ‘Nou als je ooit van z’n leven zoo’n teekening maakt als op de bewuste catalogus dan ben je een aap van een vent en nog stom op de koop toe. […] Tholen is een lul geworden.’

Het is niet de bedoeling Tholens talent hier te gaan verdedigen. Ik kan me voorstellen dat zijn meer vooruitstrevende tijdgenoten hem wat oppervlakkig vonden. Het boek over hem is dat allerminst. Onvermijdelijk is dat de essays, waarin onder meer ook het huiselijk leven van de kunstenaar onder de loep wordt genomen, hier en daar wat overlap vertonen. Maar het is een fijn naslagwerk met een heleboel illustraties: honderd schilderijen, tachtig tekeningen en prenten in kleur, plus een groot aantal steunillustraties. Zeker is dat het oeuvre en de persoon van Willem Bastiaan Tholen dankzij de tentoonstelling en de hier besproken monografie een breder publiek dan alleen de kenners zullen bereiken.

Wiepke Loos, onafhankelijk onderzoeker en oud-conservator Rijksmuseum