Ruben Gowricharn

Hilversum: Verloren, 2020. 352 p.
ISBN 978 90 8704 876 1
€29,-

Enige ergernis ligt ten grondslag aan Miskend verleden. Ruben Gowricharn – bijzonder hoogleraar Hindostaanse diasporastudies aan de Vrije Universiteit, zelf geboren in Suriname en van Hindostaanse komaf – stoort zich aan de feestelijke stemming waarmee op 5 juni de Hindostanen de immigratie van Brits-Indische contractarbeiders plachten te vieren. Op die dag in 1873 ging de Lalla Rookh uit Calcutta voor anker in Suriname. Aan boord waren zo’n 400 Brits-Indiërs, overwegend mannen, de eersten van in totaal ruim 34.000 migranten uit India die tot 1916 met 64 scheepstransporten arriveerden in Suriname om op de plantages te gaan werken (zie www.hindorama.com).

Hun nabestaanden vieren dat: dankzij de beslissing van hun voorouders om naar Suriname te gaan, hebben zij nu een beter leven dan de hedendaagse erfgenamen van achterblijvers in India. Die beslissing van toen is een zegen voor nu. Die thank goodness-houding, die bij Hindostaanse burgers én wetenschappers is te vinden, is gebaseerd op misverstanden, aldus Gowricharn. Zo miskent ze de langdurige ellende die contractarbeiders en nabestaanden hebben ervaren. Velen hebben het niet overleefd. Zij die wel overleefden en nu relatief welvarend zijn, hebben geen reden om daar ‘trots’ op te zijn. Het is geen prestatie, zoals het winnen van de loterij geen prestatie is, maar een gelukkig toeval. Naast vieren zou ook herdacht moeten worden.

Gowricharn verwijt zijn collega-onderzoekers ook een blinde vlek voor het bestaan van de Hindoestanen nadat zij hun vijfjarig contract als plantagearbeider hadden uitgediend. Er is ‘een onthutsend gebrek aan belangstelling voor de periode waarin de Brits-Indiërs voornamelijk agrariërs waren’. Een periode die begon omstreeks 1880 – toen de eerste lichting zijn vijf jaar op de plantage erop had zitten en besloot in Suriname te blijven – en eindigde in de jaren 1970 toen de Hindostaanse rijstboeren waren vertrokken naar de stad of naar Nederland.

Juist die bijna honderd jaar van (keuter)boer staat centraal in Miskend verleden. Gowricharn onderscheidt drie transformaties en daarmee verbonden periodes in het leven van generaties Hindoestanen. Hij begint met de fase van werving in India, die via de depots en de zeereis eindigt in een leven op de plantages in Suriname. De overgang van plattelander in India naar contractarbeider in Suriname noemt hij de eerste transformatie. De tweede transformatie is die van contractarbeider naar rijstboer. Ongeveer een derde van de arbeiders ging terug naar India, de rest bleef in Suriname en begon aan een leven als rijstboer – blij ontsnapt te zijn aan de ‘hardvochtigheid van het reguliere leven’ en ‘de enorme vrijheidsbeperkingen’ op de plantages (die veelal sterk in verval waren). Het bestaan als boer – overigens een armoedig bestaan – was mogelijk, aldus Gowricharn, omdat zij als contractarbeider hun agrarische kennis hadden bewaard; op de plantages hadden zij eigen moestuintjes kunnen verzorgen. ‘De Brits-Indische arbeider bleef voor een deel boer op de plantage’.

In het zelfbeeld van Hindostanen krijgt deze langdurige bestaanswijze als (arme) boer weinig aandacht (vandaar de boektitel): zij zien zich toch vooral als succesvolle stedelingen. De derde transformatie begon na 1950: een vlucht uit de landbouw naar de stad. Deze overgang eindigde in de jaren zeventig, toen Suriname onafhankelijk werd, en Hindostanen behalve naar Paramaribo ook massaal naar Nederland vertrokken (bijna de helft van hen leeft tegenwoordig in de Randstad).

De drie perioden/transformaties krijgen elk een eigen deel in het boek, met per periode aandacht voor karakteristieke kenmerken en ontwikkelingen, zoals het agrarisch human capital van de migranten en het ontstaan van een etnische gemeenschap in de eerste periode, homemaking (het herscheppen op de rijstboerderij van een situatie zoals die in thuisland India had bestaan) en de ruralisatiepolitiek van gouverneur J.C. Kielstra in de tweede periode, en de mechanisatie van de rijstbouw en de oprichting van de Hindostaanse partij VHP in de derde periode. Al met al krijgt men een tamelijk compleet beeld van (veranderingen in) het leven van generaties Hindostaanse boeren, al blijft het een groepsportret. Individuele boeren en hun leefwereld krijgen geen aandacht – een expliciete keuze van Gowricharn. Ook een vergelijking van Hindostaanse boeren met hun Javaanse en Creoolse collega’s blijft achterwege, een portret van de geschiedenis van Suriname als multi-etnische samenleving biedt deze monografie niet. Beide zijn bewuste omissies; autochtone Nederlandse meelezers hadden Gowricharn deze onderwerpen wel gesuggereerd (hij licht zijn standpunt toe in een appendix over epistemologische kwesties).

Voor een meer intiem beeld van de leefwerelden moeten we wellicht wachten op de aangekondigde publicatie van de Calcuttabrieven: de brieven die Hindostanen elkaar zonden (zie sarnamihuis.nl). Miskend verleden is vooral een academische (literatuur)studie, compleet met theoretische concepten die als ‘lenzen’ dienst doen. De academische toonzetting zal het lezerspubliek beperkt houden, maar bij collega-onderzoekers zullen Gowricharns stellige analyses vast tot discussies leiden.

Ben de Pater, universitair hoofddocent sociale geografie en planologie, Universiteit Utrecht