De zeven levens van Abraham Kuyper. Portret van een ongrijpbaar staatsman

Johan Snel

Amsterdam: Prometheus, 2020. 400 p.
ISBN 9789044645088
€25

Voor de opzet van De zeven levens van Abraham Kuyper heeft Johan Snel zich laten inspireren door een korte autobiografische schets van Kuyper, waarschijnlijk opgetekend voor een Frans biografisch woordenboek of encyclopedie. Hierin stelt hij zichzelf voor in zeven verschillende rollen (alpinist, reiziger, spreker, wetenschapper, activist, journalist en staatsman), die Snel per hoofdstuk behandelt. De delen over Kuyper als alpinist, reiziger en journalist verrijken de bestaande beeldvorming rond zijn persoon waarschijnlijk het meest.

Kuypers vurige liefde voor het berglandschap en zijn bijna jaarlijkse wekenlange trektochten, compleet gehuld in Tiroler pak, werden niet eerder door een historicus voor het voetlicht gebracht. Op deze manier maakt de lezer direct in het eerste hoofdstuk kennis met een verborgen persoonlijke kant van de hoofdpersoon. Niet onbelangrijk, stelt Snel, Kuypers dochter citerend: ‘Wie Kuyper niet in de bergen heeft meegemaakt, die kent hem niet’ (p. 57).

In de beschrijving van Kuypers journalistieke leven loopt Snel, zelf ook journalist en docent in zijn vak, vooruit op zijn aankomende dissertatie, die hij tijdelijk terzijde legde om deze biografie te schrijven met het oog op het ‘Kuyperjaar’ 2020-21. Hoewel natuurlijk stukken minder onbekend dan Kuypers alpenavonturen, staat zijn journalistieke leven, voornamelijk als oprichter en ongelooflijk productieve hoofdredacteur van De Standaard, steevast in de schaduw van zijn reputatie als partijleider en staatsman. Terwijl, zo betoogt Snel: ‘was Kuyper in 1901 niet tot zijn eigen verrassing gevraagd een kabinet te vormen, dan hadden we hem vooral als journalist gekend’ (p. 254).

Het hoofdstuk over Kuyper als reiziger beschrijft hem als een internationaal (denkend) figuur. Dit beeld werd voor het eerst duidelijk naar voren gebracht door de Amerikaanse historicus J.D. Bratt, die in zijn biografie uit 2013 met name de invloed van Kuypers (neo)calvinistische leer op het internationale protestantisme benadrukte. Snel vertolkt dit internationale perspectief op zijn eigen wijze naar een Nederlands publiek. Door Kuyper te volgen naar Amerika, waar hij zijn calvinisme uiteenzette in zijn beroemd geworden Stone-lezingen, maar ook op zijn tochten langs de Europese wereldsteden, reflecteert hij op de opvallende religieuze, politieke en filosofische transformaties die deze buitenlandse ervaringen teweegbrachten in zijn wereldbeeld.

Hoewel Snel elders in zijn boek benoemt dat Kuyper zijn levensverhaal geregeld ‘stileerde naar de boodschap’ (p. 111), past hij deze kritiek niet uitgesproken toe op de autobiografische schets waar hij zijn raamvertelling op baseert. Terwijl het schrijven van een ‘portret-naar-zijn-zelfportret’ (p. 7) toch een historiografische uitdaging met zich meebrengt, omdat de onderzoeker zich hiermee oplegt binnen de lijntjes te kleuren zoals deze door het onderzoeksobject zelf zijn uitgetekend. Het moet echter gezegd: de opzet werkt voor Snel. De onvermijdelijke overlap tussen de hoofdstukken leidt soms tot enige herhaling, maar hij laat treffend zien hoe juist in die overlap van Kuypers levens de reikwijdte van zijn diepst gewortelde denkbeelden naar voren komt. Zo streefde Kuyper zijn bekende motto ‘soevereiniteit in eigen kring’ niet alleen als activist, wetenschapper en staatsman na, maar zeker ook als journalist. Als oprichter van de Nederlandse Journalistenkring zette hij een vakorganisatie voor zijn beroepsgroep op, waar uiteindelijk niet enkel hoofdredacteuren, maar vooral journalisten zich konden organiseren (p. 245).

De opvallendste overkoepelende these die Snel in zijn boek naar voren brengt, betreft zijn visie op Kuyper als radicaal democraat (p. 94-95) Tegenwoordig niet bepaald een vertrouwd etiket voor de voorman der antirevolutionairen, maar volgens Snel volledig gerechtvaardigd gezien Kuypers pluralistische maatschappijvisie, emancipatiedrang en rol als pleitbezorger van burgerlijke vrijheden. ‘Soevereiniteit in eigen kring’ gold hierbij als waarborg tegen staatsalmacht. De ‘adder onder het gras’ die Kuypers diepgewortelde geloof in ‘organische verbanden’ en anti-individualistische wereldbeeld met zich meebracht, duikt op in Snels beschrijving van Kuypers kiesrechtstandpunt. Hij zag het gezin als organische eenheid en was daarom tot na de pacificatie van 1917 voorstander van een algemeen ‘huismankiesrecht’ (p. 224).

Opvallend genoeg verandert dit niets aan het standpunt van Snel: Kuyper was democraat tot in zijn vezels, waarschijnlijk de eerste in Nederland. Hoewel Kuypers ideeën omtrent het kiesrecht niet veel conservatiever waren dan die van zijn tijdgenoten, hadden ze Snel reden kunnen geven om zijn claim in te perken. Of in ieder geval duidelijk te definiëren: wat maakt volgens hem precies een democraat? Dit laat Snel echter achterwege. In zijn hele boek huldigt hij in lyrische bewoordingen Kuypers democratische geest: ‘Zo vrij als componisten zich hadden kunnen ontwikkelen, zo vrij was ook zijn ideale maatschappij’ (p. 227).

Het is tekenend voor dit boek, dat aanstekelijk enthousiast is geschreven, maar soms dreigt door te slaan naar verering. De hoogdravende schrijfstijl van Snel helpt hier niet mee; Kuyper wordt in grote bewoordingen neergezet als een retorische ‘tovenaar’ (p. 211), een ‘ongrijpbaar, enigmatisch […] wonderkind’ (p. 53). Inhoudelijk is dit niet per se ongeoorloofd; Kuyper wás een wonderbaarlijk productieve man met buitengewone talenten, wiens reputatie (ook in internationaal opzicht) in de geschiedschrijving mogelijk weleens te klein is gemaakt. Opvallend is echter dat Kuyper bij successen alle lof krijgt toegezwaaid, terwijl Snel hem in de zwartste bladzijden van zijn politieke carrière lijkt te beschermen. Zo wordt bij de hardhandige aanpak van de spoorwegstakingen van 1903, die een onuitwisbare vlek naliet op Kuypers premierschap en reputatie als vriend van het volk, op de medeverantwoordelijkheid van zijn ministerploeg gewezen. Waar Kuypers successen worden beschreven als knap werk van een politiek solist, was hij hier volgens Snel slechts de ‘Kop van Jut’, de ‘ideale booswicht’ (p. 282-3).

Terwijl Jeroen Koch in zijn Kuyperbiografie uit 2006 een uitgesproken kritische houding aannam, waar sommige recensenten hem dan weer fel om bekritiseerden, probeert Snel in zijn portret vooral te enthousiasmeren voor Kuyper. De gespreksleider bij een debat op 9 december 2020 tussen Snel en Koch op Kuypers eigen Vrije Universiteit vatte samen: ‘Hier spreekt een bewonderaar richting de cynicus.’ Vreemd genoeg negeert Snel zelf het werk van Koch volkomen. Dit is typerend voor zijn boek, waarin nauwelijks historiografische context wordt geboden. Alleen in de epiloog wordt in meer dan een enkele zin expliciet naar eerder Kuyperonderzoek verwezen, van voornamelijk Johan Huizinga en Jan en Annie Romein. Hierin komen vooral positieve woorden aan bod, die Snels beeld van Kuyper als ‘radicale democraat, een sociaal vernieuwer en een verrassend moderne wetenschapsfilosoof’ (p. 333) volmondig bevestigen. Aan scherpere lezingen, zoals Kochs biografie, maar ook bijvoorbeeld Henk te Velde’s typering van Kuyper als ‘populist’, besteedt Snel geen aandacht.

Snel plaatst zich weliswaar grotendeels buiten de bestaande literatuur maar heeft tegelijkertijd vanuit nieuw bronnenonderzoek een eigen verhaal neergezet, dat hij bovendien op een aantrekkelijke manier presenteert met een breed publiek in gedachten. Dit is op zichzelf bewonderenswaardig. Toch was het verhelderend geweest als hij zijn historiografische positie concreter had geduid. Vanuit academisch oogpunt is dit een gemis, en eigenlijk niet uit te leggen. Snel presenteert immers allerlei prikkelende stellingen die impliciet, maar soms heel direct ageren tegen bestaande opvattingen, met name uit de biografie van Koch.

Felix Bosch, junior onderzoeker Politieke Geschiedenis, Radboud Universiteit