21/3/2025 Jaarcongres: Toekomst in de Lage Landen, 1780-1940

Jaarcongres werkgroep De Moderne Tijd

Vrijdag 21 maart 2025
Amsterdam, P.C. Hoofthuis (Spuistraat 134), zaal 1.04

De huidige tijd lijkt doordrenkt te zijn met beelden van de toekomst. Wie de krant openslaat leest sombere analyses over de toekomst van het klimaat, de democratie en de rechtsstaat.

Ook in de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw stond ‘de Toekomst’ centraal in het leven en denken van veel tijdgenoten. Het was de periode waarin de gedachte postvatte dat de toekomst een te manipuleren object is. Opeenvolgende sociale en politieke bewegingen probeerden de toekomst naar hun hand te zetten en volgens de eigen idealen vorm te geven: de burgerlijke Atlantische revoluties en de opkomst van liberalisme en nationalisme in de late achttiende en de vroege negentiende eeuw, de utopische ‘kleine geloven’ van de late negentiende eeuw, en de extreem futuristische projecten van het fascisme en het leninisme. Nieuwe technologieën (stoommachine, radio, telefonie), wetenschappelijke theorieën (evolutie, thermodynamica, economie) en modellen (het voorspellen van weer en markt) creëerden bij zowel intellectuelen en het grote publiek steeds grotere verwachtingen. Ze lieten ook hun sporen na in literatuur en kunst, waar onder meer de sciencefictionroman en later de sciencefictionfilm en het futurisme aan populariteit wonnen. Het is tevens de tijd waarin huidige ideeën over klimaat en klimaatverandering hun wortels hebben. Het ‘nu’ werd in deze periode al met al steeds kleiner, niet alleen ten koste van een geromantiseerd verleden, maar evenzeer van ideeën en verwachtingen van een maakbare, maar tegelijkertijd onbevattelijke toekomst.

In dit jaarcongres van Werkgroep de Moderne Tijd van 2025 onderzoeken we welke rol ‘de Toekomst’ speelde in de geschiedenis van Nederland en België, inclusief de koloniën in de periode 1780-1940. Hoe kreeg de toekomst vorm in politiek, cultuur, kunst, literatuur en wetenschap?

Programma Jaarcongres De Moderne Tijd 2025: ‘Toekomst in de lage landen, 1780-1940’

10:00-10:15Inloop met koffie en thee
10:15-10:30Inleiding door voorzitter Lotte Jensen (RU)
10:30-12:00Sessie I: Toekomstbeelden in de literatuur

Beatrix van Dam (Universtiteit Oldenburg): ‘In dit schoon vooruitgezicht verheugd?’ Genre-experimenten tussen toekomstvisie en toekomsttwijfel in de Nederlandse literatuur van de vroege negentiende eeuw

Carla Stiekema (VU Amsterdam): De toekomst verbeeld in de romans van Cornélie Huygens

Gijs Altena (RUG/Universiteit Oldenburg): ‘God wordt er vergeten, omdat men zijn schepping niet meer ziet.’ De rol van religie in de Nederlandse toekomstliteratuur van het Interbellum  
12:00-13:00Lunchpauze
13:00-14:30Sessie II: Toekomst in de maatschappij

Leen Dresen (Open Universiteit): De groene stad van morgen: parksystemen in de uitbreidingsplannen voor Nederlandse steden, 1920-1940

David Baneke (Universiteit Utrecht): Stormen voorspeld – maar door wie? De ontwikkeling van stormwaarschuwingen in Nederland, c. 1860-1920

Mia Vrijens (Museum voor Verpleegkunde FNI-V&VN): Kruiswerk als toekomst van de gezondheidszorg [én vrouwenarbeid] in Nederland  
14:30-15:00Pauze
15:00-16:00Sessie III: Toekomst in de politiek

Nathan Lauwers (Liberas, VUB): De Eerste Wereldoorlog en de ondergang van het liberale vooruitgangsgeloof in Antwerpen

Ivo van Donselaar (Universiteit Münster): Een Germaanse toekomst? Nederlands heroriëntering in een ‘Germaans Europa’, 1840 – 1900  
16:00-16:30Slotlezing
Mayken Jonkman (Rijksmuseum Amsterdam) & Robert Verhoogt (Min OC en W): De toekomst verbeeld in de kunsten  
16:30-17:00Epiloog en reflectie: Jan Rock (UvA)
17:00-18:00Borrel

ESNA Winter Seminar

Op vrijdag 31 januari 2025 organiseert ESNA (European Society of Nineteenth-Century Art) in samenwerking met het RKD-Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis het jaarlijkse ESNA Winter Seminar. Dit jaar staat het seminar in het teken van een kritische evaluatie en viering van de aankopen van negentiende-eeuwse kunst in Nederland en België in de afgelopen vijf jaar. De centrale vraag: wat vertellen deze aankopen ons over de prioriteiten en ambities van musea?

Een turbulente vijf jaar
De periode 2020-2024 was op zijn zachtst gezegd bewogen voor de museum- en erfgoedsector. Naast de coronapandemie, die leidde tot langdurige sluitingen en sterk teruglopende inkomsten, ontstond er ook een hernieuwde focus op maatschappelijke thema’s zoals diversiteit en duurzaamheid. Deze ontwikkelingen boden musea de kans om hun collecties en beleid te vernieuwen en daarmee hun maatschappelijke relevantie te vergroten. Toch hebben musea in deze uitdagende periode indrukwekkende resultaten geboekt. In Nederland werden meer dan 500 negentiende-eeuwse werken toegevoegd aan de Collectie Nederland. Dit succes was mogelijk dankzij creatieve financieringsstrategieën, de inzet van private verzamelaars en fondsen zoals de Vereniging Rembrandt, en intensieve samenwerkingen tussen instellingen.

De afgelopen jaren zijn ook gekenmerkt door belangrijke nieuwe prioriteiten. Inclusiviteit werd daarbij een belangrijke pijler, met een groeiende zichtbaarheid voor vrouwelijke kunstenaars zoals Suze Robertson en Thérèse Schwartze, evenals makers uit minderheidsgroepen die vaak over het hoofd werden gezien in de kunstgeschiedenis. Tegelijkertijd zagen we een toename van interesse in minder conventionele kunstvormen, zoals borduurlappen en objecten met een sociale geschiedenis.
Internationale verwervingen bieden ook mogelijkheden om de collectie verder te verrijken. Aankopen van kunstenaars zoals Edouard Vuillard, Marie d’Orleans, Bertha Wegmann en Thomas Rowlandson laten zien dat er buiten de grenzen veel te ontdekken valt.

Wat vertellen de aankopen ons?
Terwijl gevestigde namen zoals Van Gogh – waarvan maar liefst vier werken werden verworven – en Willem Roelofs – goed voor zo’n tien nieuwe werken – hun plek behouden, laten de acquisities ook een groeiende interesse zien in minder bekende kunstenaars en thematieken. Een opvallend voorbeeld is de hernieuwde aandacht voor Suze Robertson, van wie meerdere werken zijn aangekocht door verschillende instellingen. Deze groeiende interesse lijkt direct verband te houden met de overzichtstentoonstelling in Panorama Mesdag in 2022-2023, wat illustreert hoe tentoonstellingen de acquisitiestrategie van musea kunnen sturen.

Het Winter Seminar 2025 biedt een platform om deze ontwikkelingen te analyseren. Conservatoren presenteren vijf spraakmakende aankopen en bespreken hun belang binnen het bredere veld. Tijdens een afsluitend rondetafelgesprek reflecteren vakgenoten op vragen als:

• Hoe verhouden de aankopen zich tot bredere maatschappelijke en museale trends?
• Zijn de aankopen representatief voor een verrijkte en diverse negentiende eeuw?
• Welke thema’s en makers blijven onderbelicht, en hoe kunnen musea deze lacunes in de toekomst aanpakken?

Programma en praktische informatie
• Datum: Vrijdag 31 januari 2025
• Tijd: 13.30 – 17.45 uur
• Locatie: RKD, Prins Willem-Alexanderhof 5, Den Haag
• Programma: Vijf presentaties, een rondetafelgesprek en een afsluitende borrel (een meer gedetailleerd programma volgt)
Tickets: €25 (€15 voor studenten): webshop RKD.

3/10 Jacob van Lennep-lezing

Veertiende Jacob van Lennep-lezing

De invloed van Betje Wolff en Aagje Deken op romanschrijvers in de 19e eeuw

Donderdag 3 oktober 2024, 20:00
Spui25, Spui 25-27, Amsterdam
Aanmelden kan via Spui25: https://spui25.nl/programma/de-invloed-van-betje-wolff-en-aagje-deken

In deze veertiende Jacob van Lennep-lezing zal Marita Mathijsen ingaan op de doorbraak die de romans van Betje Wolff en Aagje Deken veroorzaakten. Zij onderzoekt daarbij op welke wijze deze romans ook negentiende-eeuwse schrijvers, zoals Jacob van Lennep, beïnvloedden.

Romans werden in de achttiende eeuw gezien als een genre dat minder betekende dan poëzie, en dat alleen lezers uit de laagste klasse kon trekken. Wolff en Deken wisten met hun brievenromans een ontwikkeld publiek te bereiken. Dat werkte door in de negentiende eeuw. Hoewel de romans van het duo speelden in de eigen tijd en een kenschets gaven van het burgerlijk leven in de achttiende eeuw, bouwden ook de historische romans van de negentiende-eeuwers verder op het fundament dat Wolff en Deken aangelegd hadden. Met name in de romans van Jacob van Lennep ziet men types optreden zoals die ook bij Wolff en Deken voorkomen. Net als Wolff en Deken karakteriseert hij zijn personages in hun taalgebruik en net als zij heeft hij veel aandacht voor de locaties. Ook andere schrijvers betraden de weg die Wolff en Deken voor de romankunst geplaveid hadden. 

Call for papers: Toekomst in de Lage Landen, 1780-1940

Jaarcongres De Moderne Tijd
Toekomst in de lage landen, 1780-1940
21 maart 2025
Locatie: Amsterdam (precieze locatie wordt later bekend gemaakt)

De huidige tijd lijkt doordrenkt te zijn met beelden van de toekomst. Wie de krant openslaat leest sombere analyses over de toekomst van het klimaat, de democratie en de rechtsstaat. In de boekhandels, bioscopen en op televisie bloeien sciencefiction en dystopische verhalen als nooit te voren, met de nieuwste Mad Max-film, heruitgaven van Frank Herberts Dune en de populaire serie The Handmaid’s Tale als beeldbepalende voorbeelden.

Ook in de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw stond ‘de Toekomst’ centraal in het leven en denken van veel tijdgenoten. Het was de periode waarin de gedachte postvatte dat de toekomst een te manipuleren object is. Opeenvolgende sociale en politieke bewegingen probeerden de toekomst naar hun hand te zetten en volgens de eigen idealen vorm te geven: de burgerlijke Atlantische revoluties en de opkomst van liberalisme en nationalisme in de late achttiende en de vroege negentiende eeuw, de utopische ‘kleine geloven’ van de late negentiende eeuw, en de extreem futuristische projecten van het fascisme en het leninisme. Nieuwe technologieën (stoommachine, radio, telefonie), en wetenschappelijke theorieën (evolutie, thermodynamica, economie) en modellen (het voorspellen van weer en markt) creëerden bij zowel intellectuelen en het grote publiek steeds grotere verwachtingen. Ze lieten ook hun sporen na in literatuur en kunst, waar onder meer de sciencefictionroman en later de sciencefictionfilm en het futurisme aan populariteit wonnen. Het is tevens de tijd waarin huidige ideeën over klimaat en klimaatverandering hun wortels hebben. Het ‘nu’ werd in deze periode al met al steeds kleiner, niet alleen ten koste van een geromantiseerd verleden, maar evenzeer van ideeën en verwachtingen van een maakbare, maar tegelijkertijd onbevattelijke toekomst.

In dit jaarcongres van Werkgroep de Moderne Tijd van 2025 willen we onderzoeken welke rol ‘de Toekomst’ speelde in de geschiedenis van Nederland en België, inclusief de koloniën in de periode 1780-1940. Hoe kreeg de toekomst vorm in politiek, cultuur, kunst, literatuur en wetenschap? Hierbij willen we niet alleen kijken naar de rol van avant-gardisten en andere artistieke, politieke en intellectuele voorlopers, maar ook expliciet de aandacht verleggen naar de betekenis van de toekomst bij het grotere publiek, als lezer, filmkijker, consument, maar ook als dagboekschrijver en ondernemer.

Mogelijke subthema’s

  • Toekomst in kunst, literatuur, muziek, theater en film
  • Levensbeschouwelijke en filosofische toekomstverwachtingen
  • Toekomstnoties in politieke en sociale bewegingen
  • Planning in bestuur en beleid
  • De rol van lotsbestemming in nationalisme, internationalisme en imperialisme
  • Voorspellingen/modellen in de geschiedenis van economie, meteorologie e.a. wetenschappen
  • Geschiedenis van utopieën en dystopieën / vooruitgang en verval
  • Geschiedenis van ecopessisme en eco-optimisme
  • Technologieën van de toekomst en de wereldtentoonstellingen
  • Toekomst en waarzeggerij als commercieel product / geschiedenis van marketing
  • Toekomst van/in de geschiedschrijving (geschiedenis van en voor het Antropoceen)

Papervoorstellen over deze en andere binnen het congresthema passende onderwerpen zijn welkom. Belangstellenden roepen we op een voorstel van max. 300 woorden en een (beknopte) biografische beschrijving van uzelf in te dienen voor 22 november 2024. Zo snel mogelijk daarna wordt uitsluitsel gegeven over de selectie. Abstracts kunnen worden gezonden aan Lotte Jensen (lotte.jensen@ru.nl).

Slavernij doorheen de wereldgeschiedenis. Uitleiding uit de slavernij: theologische geschriften en historische praxis

Eveline van Amstel
Slavernij doorheen de wereldgeschiedenis. Uitleiding uit de slavernij: theologische geschriften en historische praxis

Soesterberg: Aspekt, 2023. 215 p.
ISBN 9789464870794
€ 23,50

Geschiedenisdocente Eveline van Amstel ontbreekt het met het schrijven van dit boek niet aan moed en ambitie: niet alleen wil ze een schets geven van het fenomeen slavernij in de wereldgeschiedenis (voorwoord, p. 8), maar ook wil ze aandacht besteden aan moderne slavernij en oplossingen geven om moderne slavernij te bestrijden (achterflap). Ze doet dat alles in een goed leesbare stijl, met veel enthousiasme, en met de nodige afbeeldingen en kaarten. Het kost niet veel fantasie om je voor te stellen dat Van Amstel dan ook uitstekend een groep scholieren kan boeien in haar lessen.

Echter, inhoudelijk zijn er verschillende grote problemen met haar boek. Een eerste probleem is het precieze doel van haar werk. Waar de hoofdtitel, achterflap en – tot op zekere hoogte – voorwoord (het boek heeft geen inleiding) de suggestie wekken dat de lezer door de verschillende vormen van slavernij in alle wereldculturen heen geleid zal worden, is dat maar heel gedeeltelijk waar. Met uitzondering van korte paragrafen over de Maya’s en de Azteken in het eerste hoofdstuk (van de vijf), ligt de focus van Van Amstels boek op Europa en omliggende beschavingen (Egypte, Mongolen, diverse islamitische rijken), en meer in het bijzonder op de wijze waarop de drie abrahamitische godsdiensten zich tot de slavernij verhielden. Het hart van Van Amstels boek ligt dan ook in de hoofdstukken twee, drie en vier waar respectievelijk het jodendom, het christendom en de islam besproken worden. De kern van het betoog van de auteur is dat de (volgens haar) unieke morele ontwikkeling die plaatsvond binnen de westerse configuratie van de joods-christelijke traditie de westerse christenen ertoe zou brengen om, tegen hun eigen economisch belang in, de slavernij af te schaffen. Zoals ze zelf schrijft: “Via de Kerken werd het morele besef van alle mensen aangescherpt, waardoor er een veilige maatschappij zonder slavernij en uitbuiting kon ontstaan.” (9)

Het is inderdaad een belangwekkende vraag door welke precieze factoren christelijk Europa er toe kwam in de negentiende eeuw een sociaal instituut af te schaffen dat in praktisch alle samenlevingen ter wereld voorkwam. Echter, Van Amstel engageert zich nauwelijks met de bestaande (tamelijk omvangrijke) literatuur op dit thema. Haar argumentatie is tweeledig: enerzijds tonen dat de afschaffing van de slavernij al in de Bijbel en de geschiedenis van het jodendom en christendom besloten ligt, en anderzijds uitleggen waarom dezelfde tendensen niet zichtbaar zijn binnen de islam. Beide argumentatielijnen zijn echter, om hun eigen redenen, problematisch. Laten we eerst kijken naar het jodendom en christendom.

Van Amstel neemt in haar werk een apologetische en in mijn ogen te weinig kritische houding aan ten opzichte van joodse en christelijke tradities met betrekking tot de slavernij. Ze start haar rondgang in hoofdstuk twee met de Bijbel, met het verhaal van Jozef, die – ondanks zijn eigen verleden als slaaf – zijn broers niet tot slaaf maakt als hij de kans krijgt (Gen. 44:33). Volgens haar is de “moraal van het verhaal […] dat God aan de kant staat van degenen [sic] die rechtvaardig is. Dat is per definitie degene die een ander niet tot slaaf maakt.” Van Amstel ziet hierbij echter over het hoofd – en dit is typerend voor haar genereuze lezing van de Bijbel – dat diezelfde Jozef ná het incident met zijn broers de gehele bevolking van Egypte tot slaven van de farao maakt (Gen. 47:13-26). Zo benadrukt de auteur ook meermaals het belang van de bevrijding van de Hebreeërs uit de slavernij in Egypte (de Exodus), daarbij expliciet (55) stellend dat “heidense goden” mensen in slavernij willen houden. Ze negeert dan dat de bevrijding van het volk uit de Egyptische slavernij samengaat met een totslaafmaking van datzelfde volk door de God die hen bevrijd heeft (Lev. 25:42). Wellicht nog problematischer is dat bij het bespreken van ‘humane’ wetten zoals het sabbatsjaar (Hebreeuwse slaven mochten na zes jaar vertrekken bij hun meester), ze niet meldt dat dit alléén voor mede-Hebreeërs gold. Buitenlanders konden onbeperkt als slaaf gehouden worden.

Een zelfde soort lezing wordt door Van Amstel gehanteerd voor het Nieuwe Testament, waarbij ze selectief enkele teksten citeert die haar betoog ondersteunen (zoals 1 Kor. 7:23 en 1 Tim. 1:10), maar in het geheel niet ingaat op de zogeheten Haustafeln, de passages met directe instructies aan onder meer slaven die we in diverse nieuwtestamentische brieven vinden en waarin slaven opgeroepen worden tot gehoorzaamheid aan hun meesters, zélfs als het slechte meesters zijn (1 Petrus 2:18).

In het derde hoofdstuk gaat Van Amstel in op de praxis van de abrahamitische religies. Twee dingen vallen hier op wat betreft de joods-christelijke traditie: (1) Van Amstel heeft weinig oog voor de praxis van het jodendom (zie hierover bijv. Catherine Hezsers Jewish slavery in Antiquity); en (2) ook Van Amstels bespreking van de praxis binnen het christendom is selectief en apologetisch. Ze gaat voorbij aan belangrijke theologen als Augustinus die de slavernij theologisch legitimeerden als (collectieve) straf voor de zonde, noch bespreekt ze het omvangrijke slavenbezit door kerken in de late oudheid en de middeleeuwen (waaraan Mary Sommar recent het boek The slaves of the church wijdde). Van Amstel herhaalt de abolitionistische verdediging dat de vroege kerk de slavernij wel wilde afschaffen, maar dat in de oudheid niet kon vanwege haar nog precaire positie (89). Uitzonderingen in de oudheid – zoals de gemeenschappen van de Essenen en de Therapeutai, maar ook de christelijke gemeenschappen die door Gregorius van Nyssa en diens zus Macrina gesticht werden – laten echter zien dat slavenvrije gemeenschappen wel degelijk denkbaar en uitvoerbaar waren.

In de tweede helft van het derde hoofdstuk bespreekt Van Amstel de koloniale slavernij. Meerdere keren poneert ze daar de stelling dat de theologische voorstanders van de slavernij de bijbelse normen niet goed begrepen of bewust verwaterden (vergelijk 139: “omdat niet alle mensen werkelijk begrepen waar het Christendom over ging”). Dit is helaas een te simplistisch beeld, dat voortbouwt op haar te positieve bespreking van het bijbelse materiaal. Zoals diverse studies (bijv. Nolls The Civil War as a theological crisis, of Oshatz’s Slavery and sin) laten zien, hadden de pro-slavernijtheologen het veel makkelijker om de slavernij te verdedigen op basis van de Bijbel, dan de abolitionistische theologen. De Bijbel keurt namelijk slavernij nergens expliciet af, maar bevat wel allerlei wetgeving en gedragsregels voor het reguleren van slavernij. Abolitionistische theologen moesten dus omwegen vinden om de Bijbel als argument te kunnen gebruiken, bijvoorbeeld door te argumenteren dat de wat vaag omlijnde ‘geest van het christendom’ (zie bijv. Nicolaas Beets) tegen slavernij is. Hier zit ook de relevantie voor onderzoek naar de negentiende eeuw: de theologen die vóór de afschaffing van de slavernij pleitten, moesten gebruik maken van buitenbijbelse ideeën – zoals de Hegeliaanse begrippenapparaat rondom de werking van de (wereld)geest, alsook ideeën over wetenschappelijke vooruitgang en mensenrechten – om het theologisch discours over slavernij open te kunnen breken. Helaas zijn het nu net deze nieuwe denkstappen die Van Amstel nauwelijks bespreekt met haar focus op de continuïteit tussen het abolitionisme en de bijbelse teksten.

Van Amstels stelling dat de afschaffing van de slavernij voortkomt uit de unieke hoge morele standaard van het christendom, krijgt kleur door het christendom te vergelijken met andere culturen. Daar had Van Amstel natuurlijk alle mogelijke wereldculturen (uit haar titel) voor kunnen gebruiken, maar ze heeft de keuze gemaakt om voor dat deel van haar betoog alleen naar de islam te kijken. Hoewel ik geen expert ben op het gebied van islam en slavernij, lijkt haar argumentatie ook daar wat eenzijdig, en ditmaal vooral in negatieve zin, als contrastpunt bij het ‘verlichte’ christendom.

In het vijfde en laatste hoofdstuk bespreekt Van Amstel op curieuze wijze enkele vormen van slavernij in de contemporaine geschiedenis. Daarbij staat ze verhoudingsgewijs lang stil bij slavernij in het Nazirijk en legt ze – via het werk van Jung (die ze in het Engels citeert) een dubieuze connectie tussen nazisme, islam en slavernij (“We do not know whether Hitler is going to found a new Islam. He is already on the way: his is like Mohammad. The emotion in Germany is Islamic: warlike and Islamic,” 184). Na een bespreking van de slavernij binnen de Islamitische Staat sluit de auteur af met het kort aanstippen van enkele vormen van wat wel moderne slavernij genoemd wordt.

Van Amstel stelt in haar boek correct dat christelijk Europa in de negentiende eeuw een unieke stap zette door de slavernij af te schaffen. Helaas werpt haar boek weinig licht op de vraag hoe deze stap nader verklaard kan worden. Nog los van het feit dat de afschaffing van de slavernij niet alleen door religie bewerkstelligd werd, maar het verzet van slaafgemaakten en economische ontwikkelingen (cf. Eric Williams) ook een rol speelden, staat haar apologetische lezing van Bijbel en kerkgeschiedenis een goede analyse van het veranderend religieus discours in de weg. Kortom, het moge duidelijk zijn dat Van Amstel – alle goede bedoelingen daargelaten – er niet in geslaagd is een evenwichtige en goed geïnformeerde studie te schrijven.

Martijn Stoutjesdijk, postdoctoraal onderzoeker kerkelijk slavernijverleden, Protestantse Theologische Universiteit

Bestemming België. Een geschiedenis van toerisme in dertien etappes (1830-2030)

Andreas Stynen & Gerrit Verhoeven (red.)
Bestemming België. Een geschiedenis van toerisme in dertien etappes (1830-2030)

Antwerpen: Ertsberg 2022, 272 p.
ISBN 9789464369502
€27,50

Urban explorers of Urbex’ers zullen na lectuur van Bestemming België ongetwijfeld nog enkele namen kunnen toevoegen aan hun lijstje van vervallen, nostalgie wekkende toeristische plaatsen. De bedoeling van deze bundel is om aan de hand van beschrijvingen van vergeten toeristische plekken een aanzet te geven tot een panoramisch overzicht van het toerisme in België in de negentiende en vroege twintigste eeuw, een periode waarin het zich bijzonder snel heeft ontwikkeld. Het boek is breed opgevat en gaat zowel over het hotel Kosmos op de Rodeberg en de vakantiekolonies aan de kust als over de Wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1894 en over koloniaal toerisme in Belgisch-Congo. Bovendien biedt het een geschiedenis van het toerisme van 1830 tot-2030 in dertien hoofdstukken, die evenwichtig over de hele periode zijn verdeeld. Elk hoofdstuk focust op een eigen bestemming waarvan de individuele ontwikkelingsdynamiek wordt beschreven. Interessant is dat er heel verschillende vormen van toerisme aan bod komen: niet alleen reizen tot lering en vermaak, maar ook oorlogstoerisme naar Waterloo of de slagvelden rond Ieper, religieus toerisme naar Banneu en gezondheidsvakanties aan de kust.

De inleiding van de redacteurs geeft een beknopt overzicht van de toeristische ontwikkelingen, de impact van reisfaciliteiten zoals de snelle ontsluiting van het spoor in België en van de sociale verschuivingen in het toerismepubliek. Trok de kust, in het bijzonder Oostende, tijdens de belle époque een welgestelde en internationale klasse kustgangers aan, na de invoering van de Wet op de Zondagsrust (1905) en vooral van de ‘congé payé’ in 1936 begonnen de lagere klassen de Belgische badplaatsen te overspoelen. De welvaartsstijging in de jaren vijftig en zesde zorgde voor een nog snellere democratisering van het toeristisch publiek, waardoor exclusieve hotels leegliepen en plaats maakten voor betaalbare pensions, gezinscampings en -homes en vakantieparken. Het is de aandacht voor ook dit toeristisch erfgoed, de vakantiekolonies, attractieparken en campinggebouwen, kortom voor de historische diversiteit van het toerisme, die van Bestemming België boeiende lectuur maken.

Het boek vormt ook een geslaagd geheel doordat er onnadrukkelijk verschillende rode draden door de bijdragen heen te ontdekken zijn, die in de inleiding worden aangekondigd. Een eerste is de aandacht voor de actoren in de toerismesector. Dit zijn zowel nationale en stedelijke besturen, handelaars, lokale groepen van burgers, maar ook de toeristen zelf die een herdenkingspraktijk mee vormgeven. Met de toename van het toerisme nam ook de nood aan planning en voorbereiding toe. Daarbij hielpen niet alleen reisgidsen maar ook reisorganisatoren, zoals de reeds van 1895 daterende Touring Club en de in Vlaanderen alom bekende VTB, opgericht in 1922, waaraan een volledig hoofdstuk wordt gewijd.

Ten tweede worden de motieven om te reizen als een leidraad door het boek heen geweven. Ook de onderliggende belangen, de politieke en ideologische intenties achter de toeristische uitbouw zou je hier aan toe kunnen voegen. Dat wordt bijvoorbeeld in het hoofdstuk ‘Toerisme in de kunststeden’ mooi geïllustreerd. Het instandhouden van het oude Brugge diende niet alleen als attractie voor het middelklastoerisme, maar de wens om de stad in haar oude, gotische glorie te herstellen sloot ook goed aan bij de traditionele conservatieve lijn van de katholieke partij, die lange tijd de burgemeesterssjerp van Brugge mocht claimen. De rol van nationale mythevorming annex de verkoop van relieken en de verspreiding van bizarre anekdotes, wordt aan de hand van de herdenkingsgeschiedenis rond de Slag van Waterloo toegelicht. De reisgidsen voor Belgisch-Congo en de promotie van Sabena in de jaren vijftig illustreren dan weer een onderliggende agenda bij het koloniaal toerisme in Stanleyville, nu Kinsangani: hier ging het voornamelijk om pro-imperialistische propaganda die het koloniaal beleid moest legitimeren. Ook het hoofdstuk over de Oostkantons is een mooi voorbeeld van politieke instrumentalisering. Het toerisme moest ook de ‘ontduitsing’ en de creatie van een een regiogevoel met België helpen stimuleren.

De redacteurs zien ten derde ook spanningslijnen in het boek als rode draad: die van de sociale diversiteit, met enerzijds het elitaire toerisme in Knokke en Oostende en anderzijds de opkomst van volkse badplaatsen, ook in het binnenland. Het hoofdstuk ‘Hofstade-plage’ beschrijft de ontwikkeling van deze ‘volksplage’ of ‘rommelzoo’, bijzonder populair bij de minder gegoede dagjestoeristen, maar een doorn in het oog van de Katholieke Actie die zich grote zorgen maakte over de zedenverwildering. En daar botste het ook tussen de verdedigers van cafés in Oud-Belgiëstijl, afdankertjes van de Wereldtentoonstelling van Antwerpen, en moderne ontwerpen van Victor Bourgeois en Andre Wynants, die het sociaal toerisme een degelijke infrastructuur én een moderne architectuur wilden bieden.

De spanning tussen de culturele meerwaardezoeker en de massatoerist, de dreigingen van het economische groeimodel en de ecologisch impact hiervan, de explosieve toename van stadstoerisme met alle problemen van dien, de banale architectuur van vakantiewoningen, de worsteling met het grootschalige toerisme, het wordt na lectuur van dit boek duidelijk dat dit niet alleen problemen van vandaag zijn. Al aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was er hevig verzet van de plaatselijke bevolking tegen de impact van toerisme op de Ardennen.

Een toekomstbeeld, aangekondigd met het jaartal 2030 op het kaft, komt aan bod in het laatste hoofdstuk. Met de coronacrisis leken even mogelijkheden in zicht om het overtoerisme te counteren. Hoewel Jan Van der Borg optimistisch besluit dat Toerisme Vlaanderen de basis heeft gelegd voor een nieuw toeristisch verdienmodel, zijn de ontwikkelingen niet erg hoopgevend. Van belangwekkende bezinningsmomenten in de toeristische sector of van enige wending naar duurzamer toerisme is er in 2024 weinig te merken.

Er valt veel te ontdekken in deze bundel. De bronnen zijn al even veelzijdig als de bijdragen: vanzelfsprekend komen reisgidsen aan bod, promotiemateriaal en affiches, maar ook sporen die bezoekers achterlieten, verhaaltradities die al snel na de gebeurtenissen ontstonden en – zoals in de bijdragen over de campings van Bredene en het koloniaal toerisme in Belgisch-Congo – ook interviews met betrokkenen. Bestemming België doet wat het belooft: de toegankelijke, goed gestoffeerde hoofdstukken mét illustraties bieden een aantrekkelijk overzicht van twee eeuwen toerisme in België.

prof. dr. Lut Missinne, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde, Universität Münster

22/3/2024 Water: beleving, beheer, beeldvorming in de lange negentiende eeuw

Congres Werkgroep De Moderne Tijd

Vrijdag 22 maart 2024, Amsterdam
Locatie: Doelenzaal Universiteitsbibliotheek (Singel 425)

De omgang met water is tegenwoordig een van de centrale maatschappelijke opgaven, of het nu gaat om zeespiegelstijging, grondwaterdaling of drinkwatertekorten. Een overschot of tekort zorgt voor problemen. Denk bijvoorbeeld aan de recente watersnood in het Limburgse en Waalse rivierengebied of aan de verdroging in de Amsterdamse Waterleidingduinen. Maar water is ook een belangrijke bron van inspiratie voor hedendaagse kunstenaars over de hele wereld.

Ook in de negentiende eeuw speelde water een cruciale rol in de snel veranderende samenleving. Koning Willem I besloot tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie en zorgde als ‘Kanalenkoning’ voor grootschalige investeringen in de landelijke waterinfrastructuur. Tegelijkertijd was Jacob van Lennep overtuigd van het belang van schoon drinkwater voor consumptie en hygiëne van de moderne mens bij zijn inzet voor de Amsterdamse waterleiding. Ondertussen was zoet- of zoutwater ook een bron van wetenschappelijk onderzoek. Schepen voeren uit voor onderzoek op zee en langs de Noordzeekust van Nederland en België verschenen (verplaatsbare) onderzoekpaviljoens. De visserij professionaliseerde op zee en de grote rivieren, maar kampte in toenemende mate met internationale concurrentie en de effecten van overbevissing. Ten slotte trokken toeristen en kunstenaars op grote schaal naar de zonnige badcultuur aan de kust. Op regenachtige dagen droomden velen weg bij de onderwaterwereld in het aquarium, thuis of in Artis.

Water is een grillig en fascinerend fenomeen in de lange negentiende eeuw. De strijd tegen het water werd onderdeel van de Nederlandse nationale identiteit en beeldvorming. Het water bepaalde de vormgeving van het landschap of bleek een essentiële voorziening voor de stedelijke ontwikkeling. Hendrik Willem Mesdag hield van de woeste branding aan de kust, Jan Voerman van het dromerige rivierenlandschap, Gerrit Willem Dijsselhof van het schilderachtige aquarium, Joseph Coosemans van de contrasten tussen heide en moeras. Het congres van de Werkgroep de Moderne Tijd is in 2024 gewijd aan water: aan de beleving, het beheer en de beeldvorming in de periode 1780-1940. Wat waren de wateropgaven in deze lange negentiende eeuw? Hoe bepaalde het water de economie, de handel en het toerisme? Op welke manier was het een bron van inspiratie voor ingenieurs, wetenschappers of kunstenaars? Kortom, welke rol speelde het water in de cultuur en identiteit van de snel veranderende samenleving van de lage landen tijdens de lange negentiende eeuw? Aan de hand van deze vragen beoogt het congres stil te staan bij de veelzijdige culturele betekenis van water en de maatschappelijke, wetenschappelijke en artistieke vragen in de Lage landen.

Aanmelden kan tot woensdag 13 maart 2024 bij Marjet Brolsma (m.brolsma@uva.nl). Kosten: €25,-inclusief lunch, ter plekke contant te voldoen. Voor studenten en promovendi is er een gereduceerd tarief van €15,-.

Programma jaarcongres De Moderne Tijd 2024: “Water: beleving, beheer, beeldvorming in de lange negentiende eeuw”

09:30-10:00 Inloop
10:00-10:15 Welkom en inleiding door Lotte Jensen
10:15-11:00 Openingslezing
Wim Klinkert (UvA en Nederlandse Defensie Academie): ‘“Een nationaal verdedigingsmiddel”. Militaire inzet van water 1840-1940’
11:00-12:30 Sessie I: Samen met/tegen het water 

Nico Randeraad & Joris Roosen (UM/Sociaal Historisch Centrum voor Limburg): ‘Conflict en conflictbeheersing rond de Gemeenschappelijke Maas, 1780-1850’

Joep Schenk (UU): ‘Internationale riviersamenwerking na Napoleon: een mandaat van de markt, of onderdeel van een nieuwe Europese veiligheidscultuur?’

Francien van den Heuvel (OU): ‘Brabantse en Bossche bestuurders strijden voor waterveiligheid’

12:30-13:30 Lunchpauze
13:30-14:30 Sessie II: Waterproblematiek in de stad. Private leidingen en publiek debat

Matthijs Degraeve (VUB): ‘Werken met water. Het veranderende beroep van loodgieters in de negentiende eeuw’

Nathan Lauwers & Kim Descheemaeker (Liberas): ‘Het ontstaan van de Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Waterbedeling (TMVW) in 1923. Tegengestelde maatschappelijke belangen en disparate bevoegdheden’

14:30-15:00 Pauze
15:00-16.00 Sessie III: Beelden van water, mens, dier en macht
Maurits Ertsen (TU Delft): ‘Zwemmen tussen twee waters. Over water en macht in Nederland en Nederlands-Indië’

Tom Sintobin (RU): ‘Van vischduivel tot beschermde vissoort: de Europese meerval’

16:00-16:45 Slotlezing 
Robert Verhoogt (min. OCW): ‘De negentiende eeuw onder water. De verbeelding van de onderwaterwereld door kunst en wetenschap’

Call for papers themanummer zoos humains

Brief van impressario Schneidewindt aan de politiecommisaris van de Gentse Wereldtentoonstelling, 1913. Stadsarchief Gent.

Call for Papers

Themanummer zoos humains: voorbij het spektakel van de tentoongestelde mens, 1780-1940

Op 5 oktober 2023 lanceerde theatergroep Action Zoo Humain een reeks Waarheidscommissies in Nederland. Hiermee zet ze een reeks verder die in 2013 van start ging in België en daarbij de hedendaagse toeschouwer confronteert met een ongemakkelijke en nog altijd vrij onderbelichte koloniale praktijk: de ‘human zoo’ of ‘mensentuin’. In deze ‘zoo’ of ‘tuin’ stonden geen dieren, maar mensen te kijk. Het tentoonstellen van zogenaamde ‘exotische troepen’ van mannen, vrouwen en kinderen uit – voornamelijk – koloniale gebieden buiten Europa groeide in de laatste decennia van de negentiende eeuw uit tot een heuse spektakelindustrie. Deze mensonterende praktijk populariseerde het wetenschappelijke racisme dat ten dienste stond van de koloniale propaganda en bijdroeg aan een diep ingebakken racistische blik op de ‘Ander’.

Sinds de jaren 1990 groeit het onderzoek naar ‘ethnographic showcases’, ‘Völkerschauen’ en ‘troupes exotiques’. Het bereikt ook gestaag het grotere publiek via exposities in musea. Vooral de Franse onderzoeksgroep ACHAC, een collectief van academici, journalisten, schrijvers en archivarissen, is toonaangevend in het onderzoek naar de tentoongestelde mens en de vertaling hiervan naar het brede publiek.

Ook in België en Nederland is onderzoek naar de zoo humain opportuun, daar dit inzicht biedt in koloniale propagandamechanismen en hun tentakels die tot op vandaag doorwerken. Een analyse van de koloniale structuren en bijbehorende visuele cultuur kan bijdragen aan zowel de tracering van stereotiepe racistische denkkaders als de deconstructie hiervan. Hoewel de tentoongestelde mens in België en Nederland het onderwerp is van een groeiend aantal studies in het laatste decennium is er niettemin nog braakliggend terrein.

Zo behandelt het gros van de huidige studies casussen die gerelateerd zijn aan de wereldtentoonstellingen. Zeldzamer is echter het onderzoek naar mensententoonstellingen in de commerciële spektakelcultuur (panoptica, variététheaters, kermissen, dierentuinen). Ook wat de periodisering betreft domineren de laatste decennia van de negentiende eeuw wanneer de praktijk haar hoogconjunctuur kende. Niettemin is het ook interessant tentoonstellingen uit de aanloopperiode eerder in de (lange) negentiende eeuw en uit de twintigste eeuw te onderzoeken.

Voor dit themanummer beogen we bijdragen die hiaten dichten in de koloniale spektakelcultuur in de Lage Landen en die de bewustwording en deconstructie van het (post)koloniale verleden en heden vergroten. We zijn geïnteresseerd in analyses van specifieke vertoonde groepen tijdens tentoonstellingen of in spektakelzalen, in onderzoek naar de rol van verschillende actoren en hun netwerken in Nederland en België, alsook in bijdragen over transnationale verbanden, culturele representaties van vertoningen en wetenschapsgeschiedenis.

Abstracts van max. 300 woorden kunnen voor 15 december 2023 worden gestuurd naar parveen.kanhai@nationaalarchief.nl. De auteur wordt kort hierna gecontacteerd. Volledige bijdragen van 4000-6000 woorden max. worden ingediend voor peer-review voor 1 juli 2024.

Evelien Jonckheere, Universiteit Antwerpen

Parveen Kanhai, Nationaal Archief (Den Haag)

Miel Groten, Universiteit Leiden

Reuchlins reis. De Holland-Amerika Lijn en de landverhuizers

Cathalijne Boland
Reuchlins reis. De Holland-Amerika Lijn en de landverhuizers

Amsterdam: Alfabet Uitgevers, 2023, 444 p. + 24 p. foto’s
ISBN 978 90 2134 4055 5
€24,99

In studies en tentoonstellingen over landverhuizers die in de decennia rond 1900 vanuit Europa naar Noord-Amerika vertrokken zijn tenminste twee complementaire perspectieven te onderscheiden. Soms ligt de aandacht bij individuele migranten en hun leefwerelden. Het gaat dan om hun motieven om te vertrekken, hun wederwaardigheden en belevenissen tijdens de reis, hun emoties, succes of falen in het land van aankomst. Die invalshoek vind je bijvoorbeeld in het Deutsches Auswandererhaus in Bremerhaven, een museum gebouwd op de plek waar ooit de schepen van de Norddeutscher Lloyd vertrokken. Iedere bezoeker krijgt een kaartje met de naam, jaar van geboorte en overlijden, vertrekjaar en -haven van een landverhuizer. Met hem of haar ga je tijdens je bezoek aan het Auswandererhaus op reis naar de Nieuwe Wereld; luisterend naar het persoonlijke levensverhaal van de landverhuizer zoals dat bijvoorbeeld te vinden is in bewaard gebleven brieven aan achterblijvers.

In het tweede perspectief is dat het macroniveau: het gaat niet om de deelnemers aan maar om de (veranderende) omstandigheden waaronder landverhuizing plaatsvindt. Wat is het voor migratie relevante maatschappelijke krachtenveld en wat is de rol over overheden, rederijen en andere actoren? Landverhuizing stond rond 1900 onder toezicht. De reis van landverhuizers van hun plaats van vertrek naar hun plaats van bestemming verliep gereglementeerd. Ze moesten toestemming voor vertrek (lees: een paspoort) krijgen en in hun woonplaats bij een van de lokale agenten van stoomvaartmaatschappijen (zoals de Red Star Line, Antwerpen) een ticket bemachtigen. Lag hun vertrekhaven in een ander land, dan reisden ze per trein via een vaststaand traject door het transitoland naar de vertrekhaven. Ze sliepen er de laatste nachten in een migrantenhotel en ondergingen een medische keuring voordat ze aan boord mochten. Ook tijdens de zeereis golden tal van wetten en regels voor migranten en rederijen wat betreft voedsel, accommodatie en voorzieningen in de derde klasse. En eenmaal in New York, wachtten de immigratieautoriteiten op Ellis Island.

Iemand die deze gereglementeerde wereld in kaart heeft gebracht, is de Vlaamse historicus Torsten Feys (zie bijvoorbeeld zijn bijdrage in de door Verloren uitgegeven bundel ‘Allen zijn welkom’. Ontmoetingsplaatsen in de Lage Landen rond 1900). Feys is een van de mensen die Cathalijne Boland in haar uitgebreide verantwoording bedankt voor zijn steun. In Reuchlins reis onderzoekt ze hoe de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij (NASM, opgericht in 1873, vanaf 1896 beter bekend als de Holland-Amerika Lijn) opereerde op de trans-Atlantische passagiersvaart tussen Europa en Noord-Amerika. Ze doet dat aan de hand van het leven en werk van een van de directeuren van de HAL: George Reuchlin. Hem kwam ze bij toeval op het spoor toen ze zocht naar een geschikte hoofdpersoon om het typische levensverhaal van een landverhuizer te vertellen. Die vond ze niet, de landverhuizers blijven in haar boek anoniem. Maar Reuchlin vond ze wel.

In haar boek verweeft ze de bedrijfsgeschiedenis van de HAL met een biografie van Reuchlin, die als zoon van een van de oprichters van de HAL was voorbestemd om zijn vader op te volgen. Ze vertelt over de reizen die Reuchlin moest maken, eerst als stagiaire bij de HAL (onder meer in New York en Bremen), later als deelnemer aan de vele vergaderingen en diners die nodig waren om kartelvorming in de trans-Atlantische stoomvaart daadwerkelijk van de grond te krijgen. Om een prijzenoorlog te voorkomen, maakten rederijen uit Groot-Brittannië (Liverpool met name) en het Europese continent (Hamburg, Bremen, Rotterdam, Antwerpen, Le Havre) die landverhuizers vervoerden onderling afspraken over minimumprijzen en marktaandelen; ook lobbyden ze gezamenlijk bij Amerikaanse autoriteiten, bijvoorbeeld als inperking of selectie van het aantal toegelaten migranten dreigde. Boland schrijft er inzichtelijk over.

Maar meer oog nog heeft ze voor zijn gezinsleven, als hij uiteindelijk in 1905, 30 jaar oud, trouwt met zijn Rotterdamse buurmeisje Athie. Ze krijgen drie kinderen, Reuchlin is een warme vader. Groot is dan ook de verslagenheid bij Athie, zijn familie en collega’s als hij in 1912 omkomt bij de ramp van de Titanic. Zijn lichaam is nooit gevonden.

Cathalijne Boland is geen historicus, maar neerlandicus, journalist en redacteur. Dat neemt niet weg dat Reuchlins reis op gedegen onderzoek berust. De intieme biografie leunt op de studie van het dertien meter strekkende familiearchief van de Reuchlins dat in te zien is bij het Stadsarchief Rotterdam. Daar worden ook de HAL-archieven bewaard, waarmee ze de bedrijfsgeschiedenis inkleurt. Verwacht geen academisch proefschrift, maar een boek uit de categorie literaire non-fictie waarin mensen als Annejet van Zijl en Judith Koelemeijer in uitblinken.

Ben de Pater, gepensioneerd universitair hoofddocent sociale geografie Universiteit Utrecht

Call for Papers – Water: beleving, beheer, beeldvorming in de lange negentiende eeuw

Jaarcongres De Moderne Tijd
Vrijdag 22 maart 2024
Deadline voorstellen: 22 september 2023

De omgang met water is tegenwoordig een van de centrale maatschappelijke opgaven, of het nu gaat om zeespiegelstijging, grondwaterdaling of drinkwatertekorten. Een overschot of tekort zorgt voor problemen. Denk bijvoorbeeld aan de recente watersnood in het Limburgse en Waalse rivierengebied of aan de verdroging in de Amsterdamse waterleidingduinen. Maar water is ook een belangrijke bron van inspiratie voor hedendaagse kunstenaars over de hele wereld.

Ook in de negentiende eeuw speelde water een cruciale rol in de snel veranderende samenleving. Koning Willem I besloot tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie en zorgde als ‘Kanalenkoning’ voor grootschalige investeringen in de landelijke waterinfrastructuur. Tegelijkertijd was Jacob van Lennep overtuigd van het belang van schoon drinkwater voor consumptie en hygiëne van de moderne mens bij zijn inzet voor de Amsterdamse waterleiding. Ondertussen was zoet- of zoutwater ook een bron van wetenschappelijk onderzoek. Schepen voeren uit voor onderzoek op zee en langs de Noordzeekust van Nederland en België verschenen (verplaatsbare) onderzoekpaviljoens. De visserij professionaliseerde op zee en de grote rivieren, maar kampte in toenemende mate met internationale concurrentie en de effecten van overbevissing. Ten slotte trokken toeristen en kunstenaars op grote schaal naar de zonnige badcultuur aan de kust. Op regenachtige dagen droomden velen weg bij de onderwaterwereld in het aquarium, thuis of in Artis.

Water is een grillig en fascinerend fenomeen in de lange negentiende eeuw. De strijd tegen het water werd onderdeel van de Nederlandse nationale identiteit en beeldvorming. Het water bepaalde de vormgeving van het landschap of bleek een essentiële voorziening voor de stedelijke ontwikkeling. Hendrik Willem Mesdag hield van de woeste branding aan de kust, Jan Voerman van het dromerige rivierenlandschap, Gerrit Willem Dijsselhof van het schilderachtige aquarium, Joseph Coosemans van de contrasten tussen heide en moeras. Het congres van de Werkgroep de Moderne Tijd is in 2024 gewijd aan water: aan de beleving, het beheer en de beeldvorming in de periode 1780-1940. Wat waren de wateropgaven in deze lange negentiende eeuw? Hoe bepaalde het water de economie, de handel en het toerisme? Op welke manier was het een bron van inspiratie voor ingenieurs, wetenschappers of kunstenaars? Kortom, welke rol speelde het water in de cultuur en identiteit van de snel veranderende samenleving van de lage landen tijdens de lange negentiende eeuw? Aan de hand van deze vragen beoogt het congres stil te staan bij de veelzijdige culturele betekenis van water en de maatschappelijke, wetenschappelijke en artistieke vragen in de Lage landen.

Mogelijke subthema’s

  • De verbeelding van water (literatuur, muziek, schilderkunst)
  • Vrijetijdsbeleving in en rondom water
  • De gevolgen van water voor de leefomgeving (economisch, sociaal)
  • Water en politiek
  • Water als knooppunt voor handel (economie, landbouw)
  • Tekort aan water (droogte, dorst en andere uitdagingen)
  • Water als impuls voor wetenschappelijke ontwikkelingen
  • Beleid, bestuur en recht rondom water

Papervoorstellen over deze en andere binnen het congresthema passende onderwerpen zijn welkom. Belangstellenden roepen we op een voorstel van max. 300 woorden en een (beknopte) biografische beschrijving van uzelf in te dienen voor 22 september 2023. Zo snel mogelijk daarna wordt uitsluitsel gegeven over de selectie. Abstracts kunnen worden gezonden aan Marjet Brolsma (m.brolsma@uva.nl).