Over de grens & De grens getrokken

Jan Brauer
Over de grens. De sociaal-politieke dynamiek in de Nederlands-Duitse grensregio’s, 1930-1940

Hilversum: Verloren, 2022, 331 p., paperback.
ISBN 9789044645088
€25

Dirkje Mulder-Boers
De grens getrokken. De Noord-Nederlandse grensbewoners in verhouding tot de Duitse grensbewoners en hun verbondenheid met de Duitse grensstreek in het algemeen tussen 1914-1964. Proefschrift Radboud Universiteit, pdf op http://repository.ubn.ru.nl, 306 p.
De grens getrokken. Noord-Nederlands grensbewoners tussen 1914-1964

Assen: Van Gorcum, 2020, 352 p., paperback
ISBN 978 90 2325 712 7
€34,95

Willem Drees maakte zich op 30 november 1938 in de Tweede Kamer boos over de riante positie van de ongeveer twintig Deutsche Schulen in Nederland, of – beter gezegd – over de welwillendheid van de regering jegens deze scholen. Kinderen leerden er dat Nederlanders Grenzdeutsche zijn, gebruikten schoolatlassen die Nederland toonden als deel van de Deutscher Kulturboden en zongen liederen als Deutschland erwache und Juda den Tot. Sinds september 1935 wapperde er de hakenkruisvlag (in die maand werd die de officiële Duitse vlag, en Nederlandse autoriteiten konden niet optreden tegen nationale vlaggen) en gaven leraren er les die door de NSDAP waren goedgekeurd als NS-Erzieher. En dat allemaal grotendeels bekostigd door de Nederlandse overheid. Wat vond de minister daar niet van? Die hield zich op de vlakte – de relaties met nazi-Duitsland waren al moeilijk genoeg, en de regering koos voor stille diplomatie en neutraliteit; economische belangen gingen voor.

Niet alleen de kinderen op de Duitse scholen, maar alle Duitsers in Nederland – in de jaren dertig ongeveer honderdduizend, vooral levend in de grensstreken – moesten vanaf 1933 in nationaalsocialistische geest heropgevoed worden. Verholländerung diende bestreden te worden. Völkische organisaties in het buitenland kregen steun en Auslandsdeutsche de wenk om toch vooral regelmatig feestavonden in een Deutsches Heim – ontmoetingsplekken voor Duitsers in Nederlandse steden – te bezoeken.

Ik ontleen dit alles aan het proefschrift van Jan Brauer (1956) dat hij op 2 februari 2022 verdedigde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij laat daarin zien hoe ook Nederlandse grensstreekbewoners het nieuwe regime in Duitsland aan den lijve voelden. Het gemoedelijke en in sommige regio’s ook intensieve samenleven met bewoners aan de andere kant van de grens was vrijwel direct na de machtsovername van Hitler voorbij. Brauer bezocht tientallen archieven en las duizenden documenten, vooral over regio’s waar Duitsers en Nederlanders het meest met elkaar te maken hadden: Enschede-Gronau, Nijmegen-Kleef, Venlo-Krefeld en Heerlen-Kerkrade-Aken. Volgens Brauer kregen de grensstreken tussen 1933 en 1940 circa 40 duizend vluchtelingen te verwerken, vooral Joden natuurlijk, maar ook zo’n vijfduizend socialisten en communisten. Lokale hulpcomités vingen hen op, veel vluchtelingen reisden door naar Amsterdam en bijna een derde vertrok weer uit Nederland – tot opluchting van Den Haag dat steeds meer voor een strenge grensbewaking koos en per se neutraal wilde blijven. Katholieke vluchtelingen werden ook opgevangen in de grenskloosters van Duitse congregaties die tijdens Bismarcks Kulturkampf waren uitgeweken naar vooral Limburg.

Grensgebieden werden tevens een uitvalsbasis voor het Exil-verzet, zo maakt Brauer duidelijk. Socialisten, communisten en katholieken probeerden met gevaar voor eigen leven drukwerk de grens over te smokkelen; hij schat dat 1000 tot 1500 van de KPD- en SPD-vluchtelingen zich min of meer permanent met verzetswerk bezighielden. Hun tegenstander was de Gestapo die niet alleen de grens bewaakte, maar ook talloze infiltranten, informanten en spionnen in Nederlandse (grens)streken had zitten. Gestapo-mannen opereerden volop op Nederlandse bodem, schakelden tegenstanders uit of ontvoerden hen naar Duitsland. Nederlanders die met illegaal drukwerk de grens overgingen – verstopt in het frame van een fiets, of op een binnenvaartschip – kregen eveneens met de harde Gestapo-hand te maken.

Brauer heeft tal van dit soort incidenten in de archieven en contemporaine media gevonden. Zijn proefschrift is behalve een academische analyse – ook van de zogeheten Westforschung, die ‘wetenschappelijk’ moest aantonen dat historisch-cultureel bezien de Nederlandse oostgrens geen bestaansrecht had – tevens een monument voor de moedigen die al ver voor 10 mei 1940 voor het verzet kozen of vluchtelingen opvingen: de Nijmeegse timmerman Henk Spansier, de familie Feller, rabbijn Alexander Salomons, pater Friedrich Muckermann en vele anderen.

Geografisch mooi aansluitend op de studie van Brauer is de dissertatie van Dirkje Mulder-Boers (1950), waarop ze op 16 januari 2020 promoveerde aan de Radboud Universiteit. Terwijl Brauer zich buigt over de relatief dichtbevolkte grensgebieden tussen Twente en Zuid-Limburg, onderzoekt zij de veel dunner bevolkte grensstrook tussen Groningen-Drenthe enerzijds en Ostfriesland, het Emsland en de Grafschaft Bentheim anderzijds, van elkaar gescheiden door de Bourtanger Moor. In het bijzonder gaat het haar om vier Groningse gemeenten (Beerta, Nieuweschans, Bellingwolde en Vlagtwedde) en drie Drentse gemeenten (Emmen, Schoonebeek en Coevorden). Ruimtelijk bezien is haar studie dus meer geconcentreerd dan die van Brauer, maar de onderzochte periode is langer: geen tien jaar, maar een halve eeuw – van 1914 tot 1964.

Anders dan Brauer, verzamelde Mulder-Boers ook gegevens via interviews met bewoners aan weerszijden van de grens. Van een systematische analyse van die 74 interviews (uit de jaren 2012-2016) lijkt geen sprake; zij gebruikt vooral citaten uit interviews om haar betoog te ondersteunen. Raar maar waar: Brauer interviewde niemand, maar toch leer je in zijn proefschrift ‘complete’ mensen kennen – als helden, wegkijkers of meelopers. Bij Mulder-Boers blijven zij vluchtige personages. Net als Brauer raadpleegde zij voorts archieven en regionale kranten. Vooral tijdrovend was haar studie van circa 3700 dossiers van collaborateurs/NSB’ers die te vinden zijn in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. Uit haar dankwoord valt op te maken dat zij er zeker 50 werkdagen aan heeft besteed, en haar ‘archiefmaatje’ eveneens.

Mulder-Boers onderzocht de invloed van beide wereldoorlogen ‘op de veranderende betekenis van de grens in het leven van Noord-Nederlandse grensbewoners en hun verhouding met de Noordwest-Duitse buren’. Per onderscheiden periode – van de jaren tot 1914, de Eerste Wereldoorlog, het Interbellum, de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse jaren tot 1964 – analyseerde ze de bevolkingssamenstelling en sociale verbanden (bijvoorbeeld grenshuwelijken en grensburenhulp), het grensverkeer, de grenseconomie, de grensarbeid en de ‘politiek-ideologische identificatie’ van de grensbewoners.

Voor 1914 was de grens formeel wel aanwezig, maar was ze voor het dagelijkse leven en in de beleving van inwoners volgens Mulder-Boers nauwelijks relevant; je zou met de Amerikaanse antropoloog Oscar Martínez kunnen spreken van integrated borderlands (Brauer meent dat de grensoverschrijdende integratie en interactie iets minder intensief was: hij typeert de Nederlands-Duitse grensstreken tot 1940 met de Martínez-term interdependent borderlands). Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de grens bewaakt, maar wie de omgeving kende kon toch zonder veel problemen naar de overkant komen. Pas serieus gesloten werd de grens in 1939 – en zou dat dan ook tien jaar blijven. In de terminologie van Martínez werden het coexistent borderlands. Pas in 1950 gaven de Britten, die het toen in Noordwest-Duitsland voor het zeggen hadden, weer gemakkelijker toestemming om de grens te passeren. Echt een kwaad hart droegen Groningers en Drenten de bewoners aan de andere kant van de grens na de oorlog niet toe, laat Mulder-Boers zien. Zoals een geïnterviewde zei: ‘Dat zijn geen Duitsers, dat zijn buren’. Duitsers: dat waren de (ex-)nazi’s ver weg, in Berlijn of München. Om met Martínez te spreken: geen alienated borderlands.

Veel aandacht besteedt Mulder-Boers ook aan de Joden, de NSB’ers en verzetsmensen in Noord-Nederland. Opvallend is dat zij maar in bescheiden mate profijt trekt van de gegevens die de 3700 bestudeerde dossiers van NSB’ers moeten hebben opgeleverd – had daar niet meer mee gedaan kunnen worden? Voorts is het boek theorie-arm; Mulder-Boers constateert dat zelf ook: ‘bij dit proefschrift ligt het accent meer op empirische beschrijving dan op theoretische beschouwingen’. Dat maakt haar studie vooral lezenswaardig en waardevol voor wie belangstelling heeft voor de Noord-Nederlandse grenssamenleving in pakweg de periode 1900-1965.

Ben de Pater (tot zomer 2021 universitair hoofddocent sociale geografie aan de Universiteit Utrecht).

6/10/2022 Tussen afkeer en fascinatie – Jacob van Lenneplezing 2022

‘Tussen afkeer en fascinatie: culturele hispanofobie en hispanofilie’

De Twaalfde Jacob van Lenneplezing

Yolanda Rodríguez Pérez

Datum: Donderdag 6 oktober, 20.00-21.30 uur
Locatie: Spui25, Amsterdam
Meer informatie en aanmelden: https://spui25.nl/programma/tussen-afkeer-en-fascinatie-culturele-hispanofobie-en-hispanofilie

De historische en culturele banden tussen Nederland en Spanje zijn oud en bijzonder innig. Zonder de opstand tegen Filips II, geen Nederland, geen vader des vaderlands en geen nationale oorsprongsmythe. In de twaalfde Jacob van Lenneplezing onderzoekt Yolanda Rodríguez Pérez de representatie van Spanje en zijn culturele rol in 19e-eeuwse bronnen.

Het beeld en de culturele rol van Spanje zijn in Nederland hardnekkig bekeken vanuit een negatief perspectief. Dit geldt ook voor het Spanjebeeld van andere historische vijanden zoals Engeland. Tot voor kort werd aangenomen dat er na een lange periode van vroegmodern anti-hispanisme, aan het begin van de negentiende eeuw een nieuwe fase van romantische hispanofilie ontstond. Echter, de dynamiek van afkeer en fascinatie jegens de Spaanse cultuur was in beide historische perioden veel genuanceerder en ingewikkelder. Het ‘fobie-narratief’ en het ‘filia-narratief’ waren en zijn niet van elkaar te scheiden. Deze spanning komt veelvuldig terug in de representatie van Spanje en zijn culturele rol in negentiende-eeuwse bronnen. Wat te doen met de culturele invloed van de Spaanse vijand als men juist het oorspronkelijke Nederlandse (of Engelse) karakter wil onderstrepen en op zoek is naar nationale canons?

Over de sprekers
Yolanda Rodríguez Pérez is universitair hoofddocent Europese literatuur en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Zij is gespecialiseerd in Spaans-Nederlandse-Anglo culturele relaties (1550-1850). Haar onderzoek richt zich op de intersectie tussen literatuur, politiek, geschiedenis en ideologie, rond natievorming en transnationale representatie. Ze heeft meerdere NWO-onderzoeksprojecten geleid, en is lid van verschillende Europese projecten. Zij is bestuurslid van het Huizinga Instituut, de Nederlandse Onderzoekschool voor Cultuurgeschiedenis.

Lotte Jensen is hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze is voorzitter van de Werkgroep De Moderne Tijd en publiceert over Nederlandse identiteitsvorming, literatuur en geschiedenis. Haar meest recente publicatie is: Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis.

Jan Rock (moderator) is universitair docent Nederlandse letterkunde bij de Universiteit van Amsterdam.

De Jacob van Lenneplezing keert jaarlijks op de eerste donderdag van oktober terug en beoogt de Nederlandse literatuur en cultuur van de negentiende eeuw onder de publieke aandacht te brengen. Zij is in het leven geroepen bij gelegenheid van het afscheid van Marita Mathijsen als hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

 

9/12/2022 Oorlog op afstand. De Lage Landen tussen neutraliteit en betrokkenheid

Oorlog op afstand. De Lage Landen tussen neutraliteit en betrokkenheid

Congres Werkgroep De Moderne Tijd

Vrijdag 9 december 2022, Amsterdam
Locatie: Doelenzaal Universiteitsbibliotheek (Singel 425)

De Russische inval in Oekraïne veroorzaakte begin dit jaar een schokgolf in Europa. Ook in Nederland en België riepen de beelden van gewonde burgers, gebombardeerde huizen en eindeloze rijen vluchtelingen ontzetting, angst en medeleven op. Wat volgde waren solidariteitsbetuigingen, liefdadigheidsacties, huizen opengesteld voor vluchtelingen. Een enkeling vertrok zelfs vrijwillig naar het front.

Ook in de negentiende eeuw en de eerste decennia van de twintigste eeuw waren er veel ‘oorlogen op afstand’ die Nederlanders en Belgen met grote belangstelling en betrokkenheid volgden: van de Griekse Onafhankelijkheidsoorlog (1821-1829) tot de Krimoorlog (1853-1856) en van de Franse-Duitse oorlog (1870-1871) tot de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939). Formeel gebeurde dit vanaf de zijlijn. Sinds de onafhankelijkheid van België in 1839 voerden beide landen immers een strikte neutraliteitspolitiek. De gedachte dat de Lage Landen een missie hadden als onpartijdige vredesbemiddelaars en voorvechters van het internationaal recht werd zelfs bepalend voor hun nationale zelfbeeld. Dat er in de koloniën wél oorlogen werden gevoerd, deed overigens geen afbreuk aan deze gedachte – veel tijdgenoten beschouwden deze als ‘binnenlandse aangelegenheden’. Voor België kwam er een met de Eerste Wereldoorlog een abrupt einde aan de neutraliteit, voor Nederland duurde dit tot mei 1940.

Dat de regeringen van Nederland en België in de grote Europese conflicten geen partij kozen, betekende echter niet dat oorlogen op afstand de bevolking van beide landen onverschillig liet. Integendeel, dit congres laat zien hoe formele afzijdigheid gepaard kon gaan met een sterke publieke betrokkenheid. Op welke manieren werd door diverse groepen aan dit engagement vorm gegeven? Wat waren de beweegredenen van burgers om zich in te zetten voor humanitaire hulp? Hoe beïnvloedde ‘de oorlog van anderen’ het publiek debat en hoe werd het verbeeld in de populaire cultuur? Door op deze vragen een antwoord te geven beoogt het congres niet alleen de veelzijdigheid en veranderlijkheid van de publieke betrokkenheid bij ‘oorlogen op afstand’ in kaart te brengen, maar tevens inzicht te krijgen in de rekbaarheid van het neutraliteitsbegrip in de Lage Landen.

Aanmelden kan tot 30 november 2021 bij Marjet Brolsma (m.brolsma@uva.nl). Kosten: €25,-inclusief lunch, ter plekke contant te voldoen. Voor studenten en promovendi is er een gereduceerd tarief van €15,-.

Programma jaarcongres De Moderne Tijd 2022: “Oorlog op afstand. De Lage Landen tussen neutraliteit en betrokkenheid” 

09:30-10:00 Inloop met koffie en thee
10:00-10:15 Welkomstwoord Lotte Jensen (RU) en inleiding Marjet Brolsma (UvA)
10:15-11:00 Openingslezing

Paul Moeyes (HvA): ‘Oorlogsnieuws op afstand – en van dichterbij’

11:00-12:00 Sessie I: Economische belangen en religieuze solidariteit.

Rafaël Thiébaut (Musée du Quai Branly): ‘Tussen neutraliteit en handel: Kaap de Goede Hoop in de Zevenjarige Oorlog (1756-1763)’

Koen de Groot (UvA): ‘Veteraan van drie oorlogen. Ignace Wils als strijder voor Kerk en Koning’

12:00-13:00 Lunchpauze
13:00-14:30 Sessie II: De Groote Oorlog

Joan Hemels (UvA): ‘Een broeinest van alle journalistieke ondeugden. Een Hollandsch Nieuws-Bureau in Den Haag, 1915-1918’

Christophe Declercq (UU): ‘De opvang van Belgische vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk’

Caroline Roodenburg (Rijksmuseum): ‘Vluchtelingen in beeld. De reactie van Nederlandse kunstenaars op de Groote Oorlog, 1914-1918’

14:30-15:00 Pauze
15:00-16:30 Sessie III: Verwerking en verzoening

Ad van der Logt (ICLON): ‘Van krantenbericht tot anti-oorlogsroman’

Wouter Linmans (RUL): ‘”Bloedige ellende in felle waarachtigheid’- De verbeelding van de Eerste Wereldoorlog in Van het westelijk front geen nieuws’

László Marácz (UvA): ‘De Nederlandsche schermdiplomatie in Europa na de Eerste Wereldoorlog’

16:30-17:00 Slotdiscussie
17:00-18:00 Borrel

CfP themanummer ‘Het Andere Parijs’

Call for Papers

Themanummer ‘Het Andere Parijs’ (1880-1940)

In het voorjaar van 2023 wil De Moderne Tijd een themanummer uitbrengen over Het Andere Parijs. Deze meerduidige (werk)titel houdt in dat we enerzijds zoeken naar artikelen over aspecten van Parijs waarover reizigers (en onderzoekers) nog niet veel hebben geschreven, en anderzijds naar artikelen over Parijse ervaringen van andere bezoekers dan de aristocratische of intellectuele reizigers over wie al redelijk veel bekend is. Het gaat ons hierbij om de periode 1880-1940.

Centraal hierbij is de term ‘beleving’ zoals deze is getheoretiseerd in het recent door Richard Sharpley samengestelde Routledge Handbook of the Tourist Experience (2022): de lichamelijke, affectieve, materiële ervaringen van de reiziger zowel voor, tijdens als na de trip. Van anticipatie tot herinnering, van een lichamelijke onderdompeling tot een afstandelijke semiotische activiteit (Culler 1980), van een spirituele ervaring tot louter hedonisme, van een risico tot een avontuur, van een nostalgische queeste naar authenticiteit tot het verlangen om op reis buiten de grenzen van de eigen klasse te treden: de toeristische ervaring is ‘essentially undefinable but also highly complex, multi-dimensional dynamic and individually defined’ (Sharpley 2022, 4).

Met dit themanummer willen we de beleving van echte én fictionele reizigers uit de Lage Landen beter in kaart brengen. Hoe beleefden reizigers van verschillende klasse-, professionele en familieachtergronden de openbare ruimte die de veelbezongen stad bood en hoe deden ze daar verslag van? Hoe kunnen we reisverslagen en reisgidsen, foto- en souvenirverzamelingen, brieven en dagboeken, of krantenrubrieken zoals “Nieuwtjes uit Parijs” onderzoeken om te achterhalen hoe de gewone Nederlandse burger de eeuwige lichtstad beleefde? Hoe gedroeg men zich daar, hoe kleedde men zich, wat at en dronk men er, wat verzamelde de gewone toerist or reiziger tijdens het bezoek aan de beroemde stad aan persoonlijke indrukken, ideeën en herinneringen? Zijn er wat deze vragen betreft veranderingen in de tijd (1880-1940) waar te nemen?

Reizigers vertrokken natuurlijk naar Parijs met bepaalde verwachtingen die mede-geïnformeerd waren door films, muziek, schilderijen en populaire cultuur. Hoe schipperden zij tussen literaire conventies over Parijs en de eigen reiservaringen; tussen scripts die voorschreven hoe je je moest gedragen in het verleidelijke, sensuele en artistieke Parijs en de eigen, down-to-earth ervaringen in de wereldstad? Wat kunnen we vinden over de verhalen over Parijs die zij voorafgaand aan, tijdens en na hun reis tot zich namen en lieten meespelen in hun beleving van de stad? Hoe ervoeren zij de plaatselijke infrastructuur (reisbureaus, kaarten, toeristische plekken), hoe wandelden zij mogelijk van de gebaande paden af, en hoe schreven zij over wat hun lichamen waarnamen? Werden zij bekeken, en hoe verschillend of gelijkaardig was hun tourist gaze van die van de reizigers van de klassieke Grand Tour?

Wij ontvangen graag uiterlijk 1 november 2022 je voorstel (200 – 250 woorden), inclusief inhoud en opzet. Vóór 15 november 2022 krijg je bericht van ons terug. Voorstellen kunnen worden gezonden aan: redactie@demodernetijd.nl.

  • De deadline voor het artikel (4000 – 5000 woorden) is 1 januari 2023.
  • Elke bijdrage wordt intern, door de redactie, beoordeeld, en daarnaast nog door één of twee externe (anonieme) beoordelaars. Plaatsing is dus niet gegarandeerd.
  • Beeldessays zijn ook welkom.
  • De bijdrage moet in principe in het Nederlands zijn; indien men in een andere taal wil schrijven, graag contact opnemen met ondergetekenden.
  • Voor auteursrichtlijnen, zie de website https://demodernetijd.nl/tijdschrift/.

Babs Boter, Vrije Universiteit Amsterdam
Tom Sintobin, Radboud Universiteit

De Moderne Tijd 3/4 (2021): ‘Grond van verbeelding’

Anneloek Scholten & Sophie van Os ‘Gij moet de heidegrond ontginnen. De Maatschappij van Weldadigheid en de cultivering van de bodem in de negentiende-eeuwse pers’ 251-267
https://doi.org/10.5117/DMT2021.3/4.002.SCHO
Abstract (EN)
‘You Must Cultivate the Heathland’ In the nineteenth century, debates surrounding the cultivation of Dutch soil and processes of civilisation were inextricably linked. This article examines the discourse surrounding cultivation of heathlands in newspaper reports about the Society of Benevolence in the 1820s and 1840s. It considers the way the cultivation of heathland in Drenthe is framed as a civilizing force and reflects on the tensions between nation and region in reporting on this issue, as local economic and cultural interests conflicted with nationalist visions of progress and the interests of urban investors. Comparing Dutch and British reports on the Society, the article also forms a starting point for a transnational perspective on this topic.
 
Tom Sintobin & Marguérite Corporaal‘Turf is nu eenmaal een vruchtbaar terrein voor de fantasie’. De literaire verbeelding van veen en veenderij in Nederlandse literatuur, 1909-194027-50
https://doi.org/10.5117/DMT2021.3/4.003.SINT
Abstract (EN)
‘After all peat is a fertile soil for the imagination’. The literary representation of bog and peat cutting in Dutch literature, 1909-1940 Novels about peat lands and turf-cutting were immensely popular in the Netherlands during the first decades of the twentieth century. This article traces recurring narratives and tropes in four such novels written by H.H.J.Maas, Antoon Coolen, Anne de Vries, and Theun de Vries, illustrating the ambivalent role that peat lands play in these texts. They function as sites of communality, future opportunity, and disorder on the one hand, and as places of exploitation and alienation on the other. These four novels do not downright reject the introduction of industrial innovations, but some among them are critical of the class divisions that may result. Others seem to acknowledge the hard labour that turf production involves, but do not criticize the social status of the peat-cutters.
 
Lesley Penné & Arvi SeppDe verbeelding van moeras en veen. Figuraties van de drassige bodem als topos van de gemeenschap in de hedendaagse Duitstalig-Belgische literatuur292-310
https://doi.org/10.5117/DMT2021.3/4.004.PENN
Abstract (EN)
The Representation of Marsh and Bog. Figurations of the Marshy Soil as a Topos of Community in Contemporary German-Language Belgian Literature Literature from border regions is often characterised by a specific transcultural poetics that reflects the liminal as discourse and experience. In contemporary German-language prose from East Belgium (‘Ostbelgien’), the topological representation of swamp and moor occupies an important place. We will show how swamp and moor express the complex definition of national and regional identity of the German-language area in Belgium and become relevant topoi in regard to cultural memory. Literature can be seen as a privileged medium of criticism for expressing the pressures of the unspoken and the closed and for initiating intra-community public discussions. Through a cultural-historical analysis of the various figurations of bog and moor, we will examine how the relationship between landscape and community is represented and conceived in contemporary Germanophone Belgian literature.
 
Maarten MeijerCharles Liernurs pneumatische riool en het besturen van bodems311-327
https://doi.org/10.5117/DMT2021.3/4.004.PENN
Abstract (EN)
Charles Liernur’s Pneumatic Sewage System and the Governing of SoilsThis article interrogates the epistemological conditions of Charles Liernur’s pneumatic sewage system in order to shed light on the changing relation between soils and Dutch society in the nineteenth century. The first section discusses the relation between hygienism, soil and sewage. The second section unearths how Liernur’s design related to the agricultural chemistry of Justus Liebig. Through the epistemologies and the mediating technologies that are operationalized by hygienists and chemists, soils are made governable. The final section of this article discusses the struggle to commercialise the urban waste collected by Liernur’s system, highlighting the difference between governable and governed soils.
 
Lieske Tibbe Aardappeleters. Een laag-bij-de gronds thema in de schilderkunst, 1885-1905328-352
https://doi.org/10.5117/DMT2021.3/4.006.TIBB
Abstract (EN)
Potato eaters. A mundane theme in painting, 1885-1905In late nineteenth-century Dutch art criticism, the topic of ‘poor people eating potatoes’ seems to have been a kind of litmus test for modern, Realist art. It was a sign of the dissolution of the hierachy of the genres, the decline of idealist painting with its elevated, literary themes, and it marked the emerging popularity of commonplace subjects without specific moral meaning attached to them. Likewise, painting of romantic, picturesque landscapes gave way to the more prosaic theme of hard work in the field. Poor farm workers at their shabby meal of potatoes, the fruits of their labour, were part of this subject matter. ‘Modern’ critics welcomed the shift in topics, ‘conservative’ ones fulminated against what they saw as a sign of decay. Catalogues of Exhibitions of Living Artists (Tentoonstellingen van Levende Meesters) and other expositions have been searched for paintings showing potato eaters, or related images like potato peeling, planting, digging, or potato still lifes. Quantitatively, these exhibitions did not justify the art critics’ rhetoric. Qualitatively, the critics’ aversion to the ‘potato eating’ theme was possibly related to its association with poverty and the imminent physical and moral decay of the lower class of the population. In modern realistic literature potato consumption also stood for degeneration. Partly outside the official art circuity, artists like Mauve, Witsen, Toorop, and especially Van Gogh showed potato production and consumption as ‘The Heroism of Daily Life’.
 
Michiel Purmer Op onvruchtbare bodem? Vroege natuurgebieden van Natuurmonumenten en het Nederlandse landschap353-376
https://doi.org/10.5117/DMT2021.3/4.007.PURM
Abstract (EN)
On barren soil? Early nature reserves of Natuurmonumenten and the Dutch landscapeIn 1905, Natuurmonumenten (Natural Monuments Society), a Dutch NGO for nature conservation, was founded. The society aimed to preserve some uncultivated lands, such as heathlands, fens, peat bogs but also forests, which were under threat of cultivation and reclamation. Natuurmonumenten managed to acquire a number of nature reserves in the years 1905-1940 for scientific, recreational and aesthetic reasons. In this article, this collection is analyzed and compared to the reserves of other Dutch nature conservation organizations in the same period. Although Natuurmonumenten acquired mainly barren soils, it turned out to be a fruitful start of a nature preservation organization that operated nationwide, and established a strong network within Dutch society.

De Moderne Tijd 1 (2022)

Jenna The‘Razende verkeersmonsters’: Strijd om de straat1-26
https://doi.org/10.5117/DMT2022.1.001.THE

Abstract (EN)
‘Racing traffic monsters’: Struggle on the street. Sensory and emotional negotiations in letters to the editor concerning cyclists and motorists in Amsterdam, 1880-1935 Between 1880 and 1935, the streets of Amsterdam transformed into increasingly busy traffic arteries. This article seeks to explain how this transformation came about by examining how the sensory and emotional experiences of Amsterdam’s street users changed with the arrival of the bicycle and the car. Through a sensory and emotional discourse analysis of letters to the editor of Amsterdam newspapers, it investigates which sensory and emotional stimuli road users experienced, how and why they developed sensory and emotional competences to deal with them, and why it took them so long to do so.
Laurien Hansma & Bart VerheijenOrangisme en Republikanisme27-50
https://doi.org/10.5117/DMT2022.1.002.HANS

Abstract (EN)
Orangism and Republicanism. Party quarrels after the Revolution, 1800-1806 This article describes the political debates that dominated the Batavian Republic after the Revolution. Following the failed Anglo-Russian invasion in 1799, a new constitution in 1801 and the Peace of Amiens in 1802 – in which Napoleon ended the revolutionary wars and created a new balance of power in Europe – a new form of Dutch national consciousness emerged. This led to a deepening of national cultural-historical awareness, and has been labelled by historians as a ‘nationalization of the revolution’. However, we argue that this process was not always based on political consensus or on an unequivocal apolitical ‘nationalization’. In fact, orangists and radical republicans continued to debate concepts like constitutionalism and sovereignty without showing much inclination towards reconciliation. This article focuses on these debates to show the different shades in organism and republicanism as well as their vividness, development and ongoing presence during the years 1800-1806.
Tim van der MeulenDe ironische generatie51-73
https://doi.org/10.5117/DMT2022.1.003.MEUL

Abstract (EN)
The ironical generation. An ideological positioning of the Kappeynian liberals (1860-1880) according to their ironical style Historians have struggled to pinpoint the Dutch Kappeynian liberal generation (1860-1880) ideologically. In this article I should like to show that the Kappeynians may be positioned as the ultimate examples of the doctrinal liberal ideals of Johan Thorbecke by assessing their ironical political style. I argue that their ironical style was part of a broad cultural ironical current in Dutch society in this period, which was expressed in the flourishing of debating clubs. This generation’s love for pure debate made them come closer to the doctrinal liberal ideal of parliamentary debate in the public interest than the actual doctrinal liberals themselves ever did.
Boekzaal der geleerde wereld (pp. 74-81)
  • Conrad Gietman, Yme Kuiper, Elyze Storms-Smeets en Leon Wessels (red.), De jacht. Een cultuurgeschiedenis van jager, dier en landschap. Hilversum: Verloren, 2021. (Lidewij Nissen)
  • Jan Brauer, Over de grens. De sociaal-politieke dynamiek in de Nederlands-Duitse grensregio’s, 1930-1940. Hilversum: Verloren, 2022; Dirkje Mulder-Boers, De grens getrokken. Noord-Nederlandse grensbewoners tussen 1914-1964. Assen: Van Gorcum, 2020. (Ben de Pater)

Doof, Blind, Kreupel, Krank: themadossier Jaarboek De Achttiende Eeuw 2023

Themadossier Jaarboek De Achttiende Eeuw
Deadline voorstellen: 1 augustus 2022

Met het themadossier ‘Doof, Blind, Kreupel, Krank’ wil het Jaarboek De Achttiende Eeuw in 2023 aandacht geven aan achttiende-eeuwers met een beperking. In de achttiende eeuw veranderde de beeldvorming over beperkingen en mensen met een beperking immers aanzienlijk. Enerzijds namen filosofen doofheid en blindheid als uitgangspunt voor intellectuele overdenkingen over kennis en taal, specialiseerden medici zich in aangeboren afwijkingen en schreven auteurs over de geestelijke en morele waardigheid van personages met een beperking. Anderzijds geeft de toenemende populariteit van (auto)biografieën inzicht in de ervaringen en opvattingen van mensen zelf. Sommigen leden een openbaar leven, vertelden hun verhaal en zochten gerechtigheid voor henzelf en anderen die door armoede of sociale status werden gemarginaliseerd.

We nodigen auteurs uit bijdragen te leveren die ingaan op de achttiende-eeuwse lichamelijke of zintuiglijke beperkingen vanuit historisch, literair, artistiek of filosofisch perspectief. Mogelijke onderwerpen zijn atypische lichamen, mobiliteitsbeperking, chronische pijn en ziekte, blindheid, doofheid, taal- en leermoeilijkheden en verstandelijke beperking. Hoe werden dergelijke beperkingen beleefd, bekeken en beoordeeld door achttiende-eeuwers? In welke mate en waarom werden ze herzien en verbeeld in wetenschappelijke teksten, brieven, romans, juridische documenten en visuele cultuur? Teksten dienen de lange achttiende eeuw te behandelen (1670–1830), maar er is geen geografische beperking. Stuur dus uw bijdrage in en help mee om nieuw licht te werpen op disability in de achttiende eeuw!

Geïnteresseerden kunnen tot 1 augustus 2022 een kort abstract (max. 300 woorden) insturen naar ruben.e.verwaal@durham.ac.uk en jaarboek@18e-eeuw.nl. Voordien informeel aftoetsen wordt aangemoedigd. Van de geselecteerde voorstellen worden de volledige artikelen van maximaal 6.000 woorden verwacht tegen 1 februari 2023. De artikelen worden aan redactionele peer review onderworpen.

CfP – Oorlog op afstand: de Lage Landen tussen neutraliteit en betrokkenheid

Congres Werkgroep De Moderne Tijd
Amsterdam, vrijdag 9 december 2022
Deadline voorstellen: 1 juni 2022

Ary Scheffer, De overgeblevenen van het garnizoen van Mesolonghi op het moment dat de mijn waardoor ze zullen omkomen, aangestoken wordt (1826 – Dordrechts Museum)

De Russische inval in Oekraïne veroorzaakte begin dit jaar een schokgolf in Europa. Ook in Nederland en België riepen de beelden van gewonde burgers, gebombardeerde huizen en eindeloze rijen vluchtelingen ontzetting, angst en medeleven op. Wat volgde waren solidariteitsbetuigingen, liefdadigheidsacties, huizen opengesteld voor vluchtelingen. Een enkeling vertrok zelfs vrijwillig naar het front.

Ook in de negentiende eeuw en de eerste decennia van de twintigste eeuw waren er veel ‘oorlogen op afstand’ die Nederlanders en Belgen met grote belangstelling en betrokkenheid volgden: van de Griekse Onafhankelijkheidsoorlog (1821-1829) tot de Krimoorlog (1853-1856) en van de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) tot de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939). Formeel gebeurde dit vanaf de zijlijn. Sinds de onafhankelijkheid van België in 1839 voerden beide landen immers een strikte neutraliteitspolitiek. De gedachte dat de Lage Landen een missie hadden als onpartijdige vredesbemiddelaars en voorvechters van het internationaal recht werd zelf bepalend voor hun nationale zelfbeeld. Dat er in de koloniën wél oorlogen werden gevoerd, deed overigens geen afbreuk aan deze gedachte – veel tijdgenoten beschouwden als ‘binnenlandse aangelegenheden’. Voor België kwam er een met de Eerste Wereldoorlog een abrupt einde aan de neutraliteit, voor Nederland duurde dit tot mei 1940.

Dat de regeringen van Nederland en België in de grote Europese conflicten geen partij kozen, betekende echter niet dat oorlogen op afstand de bevolking van beide landen onverschillig lieten. Integendeel, dit congres laat zien hoe formele afzijdigheid gepaard kon gaan met een sterke publieke betrokkenheid. Op welke manieren werd door diverse groepen aan dit engagement vorm gegeven? Wat waren de beweegredenen van burgers om zich in te zetten voor humanitaire hulp? Hoe beïnvloedde ‘de oorlog van anderen’ het publiek debat en hoe werd het verbeeld in de populaire cultuur? Door op deze vragen een antwoord te geven beoogt het programma niet alleen de veelzijdigheid en veranderlijkheid van de publieke betrokkenheid bij ‘oorlogen op afstand’ in kaart te brengen, maar tevens inzicht te krijgen in de rekbaarheid van het neutraliteitsbegrip in de Lage Landen.

Subthema’s die in de bijdragen mogelijk aan bod kunnen komen zijn:

  • De verbeelding van de oorlog op afstand in kunst en literatuur
  • Humanitaire hulp en opvang van vluchtelingen (Rode Kruis, opvang van Belgische vluchtelingen tijden de Eerste Wereldoorlog, liefdadigheidsacties)
  • Nederlanders in buitenlandse krijgsdienst en oorlogsvrijwilligers (Zouaven, Internationale Brigades Spaanse Burgeroorlog)
  • ‘De oorlog van anderen’ in de pers (propaganda, oorlogscorrespondentie)
  • Het spanningsveld tussen publieke partijdigheid en politieke afzijdigheid (Transvaalnationalisme, internationale boycots)
  • Economische en militaire reacties op ‘oorlogen op afstand’ (rantsoenering, mobilisatie)
  • Engagement van pacifisten en antimilitaristen
  • De angst voor oorlog in de pers en populaire cultuur (toekomstscenario’s, radio, film, fotografie)
  • De impact van oorlog op afstand op nationale zelfbeelden

Papervoorstellen over deze en andere binnen het congresthema passende onderwerpen zijn welkom. Belangstellenden kunnen een voorstel van max. 300 woorden en een (beknopte) biografische beschrijving indienen tot en met 1 juni 2022. In de tweede helft van juni wordt uitsluitsel gegeven over de selectie. Abstracts kunnen worden gezonden aan: Marjet Brolsma (m.brolsma@uva.nl)

Mondkapje

Jaarcongres gaat door, met maatregelen

Een mededeling over het Jaarcongres op 3 december van Marjet Brolsma, namens de Werkgroep De Moderne Tijd

We zijn verheugd u te melden dat, ook met de nieuwe coronamaatregelen, ons congres over ‘Veerkracht! Wegen uit de crisis, 1780-1940’ van vrijdag 3 december door kan gaan op locatie en zoals gepland kan plaatsvinden in de Doelenzaal van de Universiteitsbibliotheek van de UvA. Wel zijn we vanwege de nieuwe coronamaatregelen genoodzaakt om een aantal aanpassingen te maken. Zo zullen we u vragen uw coronatoegangsbewijs te tonen bij binnenkomst en is het verplicht om een mondkapje te dragen wanneer u door UvA gebouwen loopt. Pas wanneer u zit, mag het kapje af. Tot onze spijt is het volgens de huidige coronaregels helaas niet mogelijk om u een lunch, koffie/thee en borrel aan te bieden. Daarom willen we u vragen om zelf zorg te dragen voor uw lunch en dit elders te nuttigen. Omdat we geen catering mogen aanbieden, schrappen we ook de kosten voor deelname; deelname aan het congres is m.a.w. gratis. We hopen er – het thema van ons congres indachtig – een mooie, interessante dag van te maken op 3 december!

Hartelijke groet en tot dan,

Marjet Brolsma