De Negentiende Eeuw 15 (1991) 2:
‘Actualiteit in het verleden. Negentiende-eeuwse journalistiek’


W. van den Berg en G.J. Hooykaas, Symposium 1990&nbsp, 49-52.


Joan Hemels, ‘De pers als “een der groote machten” ofwel het late gelijk van dr. Abraham Kuyper’, 53-69.


Otto S. Lankhorst, ‘7400 Titels in twee banden: hoe voorlopig is de Centrale Catalogus van Dagbladen afgerond?’, 70-80.


R. Van Eenoo, ‘Het pershistorisch onderzoek in België betreffende de negentiende eeuw (1980-1990)’, 81-88.


Korrie Korevaart, ‘Krant en literatuur. De fysiologie in het dagblad’, 89-107.


Annemiek Ouwerkerk, ‘Kunst in de krant’, 108-124.


G.J. Hooykaas, ‘De politisering van de Nederlandse pers’, 125-136.

De Negentiende Eeuw 14 (1990) 2-3: ‘Negentiende-eeuwse leescultuur’


J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, ‘Negentiende-eeuwse leescultuur’, 113-119.


Johanna Muis-van der Leun, ‘Debet- en creditzijde van een cultureel tijdschrift. Het uitgavebeheer van de Vaderlandsche Letteroefeningen’, 120-132.


Ank van Alten, ‘Het Utrechtse boekbedrijf rond 1800’, 133-146.


Arend Smilde, ‘Lezers bij Luchtmans’, 147-158.


Anja Smit, ‘Letter en lezer. De gotische letter in negentiende-eeuwse volkslectuur’, 159-170.


Han Brouwer, ‘Over omwegen, bestedingspatronen en perspectivistische bronnen’, 171-180.


Dick Jansen, ‘Uitgerekend op intekening. De kwantitatieve ontwikkeling van het leesgezelschap in Nederland, 1781-1850’, 181-188.


B.P.M. Dongelmans, ‘Over intekenaren, kopers en lezers: een zoektocht naar het Leesgezelschap te Nieuwenhuis’, 189-203.


Ad van der Neut, ‘Zeventig jaar lenen. De Utrechtse Nutsbibliotheek 1847-1917’, 204-216.


[Jan Jaap Heij] ‘Het “Musée Imaginaire” van de negentiende eeuw III’
John Sillevis, ‘J.Ph. Koelman, Portret van Johannes van Rossum, Rome 1852’, 217-219.


J.W. Oerlemans, ‘Een Musée Imaginaire?’, 220-222.

De Negentiende Eeuw 14 (1990) 1:
‘Kunst en kunstenaar in de negentiende eeuw’


W. van den Berg en Evert van Uitert ‘Symposium Kunst en kunstenaar in de negentiende eeuw (1989)’, 1-5.


Annemieke Hoogenboom, ‘De status van de beeldende kunstenaar en de oprichting van de Maatschappij ‘Arti et Amicitiae’, 6-23.


Saskia de Bodt, ‘Pulchri Studio. Het imago van een kunstenaarsvereniging in de negentiende eeuw’, 24-42.


Boudien de Vries, ‘De kunstlievende leden van Arti et Amicitiae en Pulchri Studio, 1850-1914’, 43-57.


Nop Maas, ‘Kunstenaarsleed. Verhalen over kunstenaars in de Nederlandse letterkunde van plusminus 1860-1885’, 58-75.


Lut Pil, ‘Kunstenaarsverenigingen en de beeldvorming van kunstenaar en landschap in de Belgische landschapslithografie’, 76-94.


Ton van Kalmthout, ‘Tempels aan de muzen gewijd. Multidisciplinaire kunstkringen in Nederland tussen 1880 en 1914’, 95-110.

De Negentiende Eeuw 13 (1989) 1: ‘Wetenschap als beroep’


Symposium 1988, 1-3.


I.J.H. Worst, ‘Tussen literatuur en wetenschap: negentiende-eeuwse historiografie in Nederland’, 4-22.


Ada Deprez, ‘De professionalisering van de neerlandistiek in Vlaanderen, 1817-1914’, 23-32.


J.A. le Loux-Schuringa, ‘Synchrone taalbeschouwing als wetenschap’, 33-38.


Leo Samama, ‘De professionalisering van de muziekwetenschap in Nederland in de negentiende eeuw en de Vereeniging voor Noord-Nederlandsche Muziekgeschiedenis’, 39-54.


Jeroen Boomgaard, ‘De signatuur als zegel’, 55-68.


W.E. Krul, ‘De klassieke studiën in de negentiende eeuw’, 69-84.