Femke Knoop
Hilversum: Verloren, 2018. 344 p.
ISBN 978 90 8704 728 3
€25,-
Voor wie geïnteresseerd is in de geschiedenis van het modehuis Hirsch & Cie aan het Amsterdamse Leidseplein was 2018 een goed jaar. Eerst verscheen van Ivo Weyel, een nazaat van een van de oprichters van Hirsch-Amsterdam, een bundeling van zijn eerder in Het Parool verschenen persoonlijke herinneringen aan zijn familie en het familiebedrijf (Het verleden ruist voorbij). En niet lang daarna zag het voorbeeldig uitgegeven Hirsch & Cie Amsterdam (1882-1976) Haute couture op het Leidseplein van Femke Knoop het licht.
Het boek van Knoop heeft zijn oorsprong in een masterscriptie Geschiedenis, maar die is uitgewerkt tot een omvangrijke en zeer gedetailleerde studie naar het reilen en zeilen van de firma. Bij het onderzoek heeft de auteur inventief te werk moeten gaan, want er is van Hirsch & Cie geen bedrijfsarchief overgeleverd. Gelukkig figureert het iconische modehuis in tal van krantenartikelen, zijn er veel foto’s bewaard en ook de ongepubliceerde memoires van René Kahn, zoon van medeoprichter Sylvain Kahn. Tevens heeft de auteur oud-werknemers geïnterviewd en kledingstukken uit de modecollecties van Hirsch opgespoord. Met deze veelheid aan bronnen is zij er in geslaagd een veelzijdig beeld van dit familiebedrijf te schetsen.
De geschiedenis van Hirsch-Amsterdam begint als Sylvain Kahn en Sally Berg, twee joodse ondernemers uit respectievelijk de Elzas en Westfalen die bij Hirsch & Cie in Brussel hun opleiding hadden genoten, met een lening van Leo Hirsch in 1882 in Amsterdam een vestiging van Hirsch openen. Daar richten zij zich op de verkoop van haute couture voor de welgestelde elite in Amsterdam en elders in Nederland. En met groot succes. Vóór die tijd was de elite voor maatkleding naar de Franse mode immers aangewezen op modehuizen in Brussel en Parijs. De zaken gaan zo goed dat Leo Hirsch al snel uitgekocht kan worden en in 1912 verrijst aan het Leidseplein het imposante en nog altijd bestaande Hirsch-gebouw, waar nu overigens op de begane grond onder meer een Apple Store is gevestigd.
In veel opzichten vormt de Tweede Wereldoorlog een breukpunt in de geschiedenis van Hirsch. Veel joodse werknemers en ook twee directieleden worden omgebracht in de Duitse concentratiekampen, het bedrijf komt onder een Duitse Verwalter te staan en wordt in 1943 geliquideerd en ontmanteld. Na de oorlog wordt de draad weer opgepakt, maar de splitsing in twee afzonderlijke vennootschappen – een voor het gebouw waarvan delen afzonderlijk worden verhuurd, en een voor het modehuis – leidt tot een voortdurende onderkapitalisatie van het modehuis. In combinatie met stijgende personeelslasten, veranderende consumptiepatronen en een te behoudend beleid, leidt dat in 1976 tot sluiting van dit befaamde modepaleis.
In de korte inleiding stelt Knoop zich tot doel een ‘multiperspectief’ te bieden op Hirsch, waarbij zij tegenstellingen onderzoekt en bevraagt tussen (mannelijke) productie en (vrouwelijke) consumptie, economie en cultuur, elite en massa, modern en traditioneel, leisure class en werkende klasse, openbaar (het bedrijf) en privé (de families Kahn en Berg), en tussen mannen en vrouwen (p. 13). In de achter in het boek opgenomen historiografie en verantwoording plaatst zij het onderzoek ook expliciet in de traditie van vrouwen- en gendergeschiedenis (p. 280). Om het doel te realiseren is het boek in zes thematische hoofdstukken verdeeld waarin achtereenvolgens de geschiedenis van het familiebedrijf, het personeel, het Hirschgebouw, de kleding en andere producten, reclame, en de klanten aan bod komen.
In elk van die hoofdstukken vindt de lezer een schat aan feitelijke informatie, die goed wordt ondersteund en aangevuld door de vele prachtige afbeeldingen. Zo komen we te weten dat de klanten van Hirsch hun sociale positie niet alleen markeerden door de luxe materialen en pasvormen van de kleding, maar ook door de omvang van hun garderobe die hen in staat stelde meerdere keren per dag van kleding te wisselen om daarmee op ieder moment en bij iedere gelegenheid passend gekleed te zijn. Maar deze en andere wetenswaardigheden worden slechts af en toe en dan nog bijna terloops verbonden met de onderzoeksdoelen die de auteur zich heeft gesteld. En ook de zeer summiere conclusie blijft aan de oppervlakte en sluit maar zeer ten dele aan bij het na de conclusie geplaatste historiografische overzicht. Dat is jammer, want het boek bevat voor een diepgaandere analyse tal van aanzetten. Hier lijkt zich te wreken dat er geen duidelijke keuze is gemaakt tussen een aantrekkelijk publieksboek en een vraaggestuurde wetenschappelijke publicatie. Zoals het boek er nu ligt, is het vooral een gedegen, goed geschreven en prachtig geïllustreerde geschiedenis van Hirsch & Cie. Misschien kan de auteur zich op een ander moment nog een keer buigen over de tegenstellingen die zij in de inleiding noemt en die alle de moeite van een nadere analyse waard zijn.
Clé Lesger, docent Sociale en Culturele Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam