Koolhaas-Leenders-2019-2

Boekrecensie: Tussen politiek en publiek. Politieke prenten uit een opstandige tijd, 1880-1919

Eveline Koolhaas-Grosfeld en Marij Leenders

Schiedam: Scriptum, 2019. 136 p.
ISBN 978 94 6319 166 1
€24,99

Tegenwoordig halen politici alles uit de kast om in beeld te komen bij de kiezer, van talkshows en televisiedebatten tot persoonlijke interviews en online vlogs. Politicologen spreken ook wel van een toenemende ‘mediatisering’ van de politiek. Historici benadrukken daarentegen hoe veranderlijk de verhouding tussen media en politiek is, waarin de aanwezigheid van politiek in de publiciteit steeds andere vormen aanneemt en andere reacties oproept. Wat wél vaststaat, is dat de relatie tussen politiek, publiek en media rond 1900 fundamenteel veranderde (zie bijvoorbeeld Huub Wijfjes en Gerrit Voerman, Mediatization of politics in history, 2009).

Dit geldt zeker voor Nederland, waar het parlement lange tijd een besloten en elitair karakter had. De overwegend liberale parlementariërs waren extreem terughoudend in hun verhouding tot de openbaarheid en wensten het ‘algemeen belang’ te dienen zonder ruggespraak met de kiezer in krant of kiesdistrict. Anderzijds beperkte het censuskiesrecht het aantal stemmers tot ongeveer tien procent van de mannelijke bevolking. Deze starre verhouding tussen burgers en politiek sloeg om in de jaren 1880. Nieuwe confessionele en sociaaldemocratische partijen brachten een andere vorm van politiek en kwamen op voor belangen van achtergestelde sociale groepen. Abraham Kuyper of Pieter Jelle Troelstra – van wie een prent op de omslag prijkt – deden juist hun uiterste best om kiezers voor zich te winnen en het kiesrecht te verruimen.

Tussen politiek en publiek onderzoekt deze veranderende verhouding en de afstand tussen burgers en politiek en het parlement in het bijzonder. Prenten staan centraal als cruciale schakel tussen politiek en openbaarheid in roerige tijden, zeker in een periode dat er vrijwel geen ander beeldmateriaal van politici was. Kunsthistorica Eveline Koolhaas-Grosfeld (en redacteur van De Moderne Tijd) onderzocht eerder achttiende- en negentiende-eeuwse Nederlandse politieke prentkunst en historica Marij Leenders de beeldcultuur en perceptie van parlementen tijdens het interbellum. Zij stellen dat prenten in de periode tussen 1880 en 1919 bij uitstek de blik op de politiek stuurden en als unieke visuele bron inzicht bieden in veranderende percepties van de politiek.

In het bijzonder fraai vormgegeven en vlot geschreven boek passeren 82 prenten de revue. Een sterk punt is bovendien de conceptuele in plaats van chronologische indeling. Hierdoor staan juist prenten en percepties centraal, en niet politici en gebeurtenissen. Vier hoofdstukken bespreken achtereenvolgens de ontwikkeling van geïllustreerde tijdschriften, prenten van de Tweede Kamer en individuele Kamerleden, een case study van kunstenaar Pieter de Josselin de Jongs onconventionele prenten van politici, en ten slotte hoe spotprenten over kiesrechtuitbreiding ‘het volk’ verbeelden.

Pas in het laatste kwart van de negentiende eeuw ontwikkelde zich geleidelijk een geïllustreerde satirische pers evenals een visuele verslaglegging van het parlement via prenten, mede door vernieuwingen in printtechniek. De vroegste geïllustreerde tijdschriften waren alle (progressief) liberaal, antisocialistisch en antiklerikaal. Rond 1900 ontstonden de eerste socialistische satirische bladen en enkele jaren later ook katholieke. De agency van spotprenttekenaars was beperkt: op de sociaaldemocratische tekenaar Albert Hahn na, bepaalde vooral de redactie de inhoud en toon van prenten. Bij de bespreking van de oplagecijfers en de ‘impact’ van de verschillende tijdschriften ontbreekt alleen een vergelijking met bijvoorbeeld krantenoplages om deze cijfers in een breder perspectief te plaatsen.

Deze opkomst van de geïllustreerde pers gebeurde tegen de achtergrond van een groeiend politiek geïnteresseerd publiek. De auteurs schetsen een ‘caleidoscopisch beeld’ van hoe tekenaars de Tweede Kamer en haar leden verbeeldden. Zij stellen dat de cartoons als ‘representatief geheel’ (p. 12) zijn geselecteerd, maar het wordt niet geheel duidelijk hoe representatief de gekozen prenten en motieven zijn voor het bredere bronnencorpus. In liberale tijdschriften verschenen karikaturen van confessionele en socialistische parlementaire nieuwkomers, maar ook behoudende liberalen werden mikpunt van een nieuwe, pittigere karikatuurstijl. Hiernaast is er ook aandacht voor de distributie van meer ‘neutrale’, waarheidsgetrouwe prentportretten van politici om te analyseren hoe burgers een beeld kregen van hun volksvertegenwoordigers.

De als historieschilder opgeleide Josselin de Jong portretteerde een heel ander beeld van de politiek. Hij toonde de informele kant van de Tweede Kamer; zijn prent van de parlementaire koffiekamer bood een ongekend intiem kijkje in het politieke bedrijf. Er is ook aandacht voor hoe hij te werk ging als parlementair prententekenaar: juist zijn schetsmatige stijl wist de persoonlijkheid van individuele Kamerleden te pakken. In deze symbiose van kunst- en politieke geschiedenis betogen de auteurs dat Josselin de Jong de afstand tussen politiek en publiek verkleinde tijdens heftige debatten over kiesrechtuitbreiding.

De kiesrechtstrijd vanaf de jaren 1880 biedt het kader voor de analyse van hoe prententekenaars begonnen ‘het volk’ te verbeelden. In liberale tijdschriften werd de afstand tussen de gevestigde politiek en het stemloze gepeupel vaak spottend uitvergroot. Katholieken werden weggezet als on-Nederlandse jezuïeten en protestanten als dwaze puriteinen. Een interessant historiografisch punt is dat de liberale pers de afstandelijke houding van liberale volksvertegenwoordigers tegenover de gepolitiseerde openbaarheid wel degelijk bekritiseerde; veel cartoons zijn te interpreteren als een ‘soort wake-up call’ (p. 93) voor liberalen om zich beter te profileren. Zowel progressief-liberale als sociaaldemocratische en confessionele tijdschriften hadden expliciet de popularisering van de politiek als doel, zij het uit politiek eigenbelang.

Het visuele weerwoord van de socialisten droeg een heel andere vorm van politiek uit. Tekenaars als Hahn brachten de tegenstelling tussen de arrogantie van de zittende macht en de macht van het getal van protesterende burgers op straat treffend in beeld. Spotprenten over vrouwenkiesrecht tonen hoe liberalen met dedain neerkeken op vrouwen, maar ook hoe de vrouwenkiesrechtbeweging zelf prenten inzette als wapen in de politieke strijd. Het is echter jammer dat de auteurs alleen aandacht hebben voor gender bij cartoons die expliciet over vrouwen gaan: wat zeggen prenten bijvoorbeeld over veranderende noties van burgerlijke mannelijkheid of überhaupt mannelijkheid in de politiek?

Tot sloten tonen Koolhaas-Grosfeld en Leenders overtuigend zowel de functie van prenten als brug tussen politiek en publiek en als opinievormende factor van belang in een tijd van grote politieke veranderingen. Dat blijkt wel uit hoezeer bijvoorbeeld Kuyper het gemis van een ‘eigen’ tekenaar als Hahn beklaagde, of het Amsterdamse verbod op het ophangen van politieke prenten bij kiosken vanwege te veel onrust.

Geregeld gaan de auteurs de vergelijking aan met Britse spotprenten, maar een internationale reflectie in de inleiding of nabeschouwing op – de rol van spotprenten en visuele media in – de veranderende percepties van de verhouding tussen politiek en electoraat rond 1900 had de Nederlandse casus verdiept en in een breder kader geplaatst. Dit terzijde biedt Tussen politiek en publiek innovatief inzicht in hoe nieuwe interpretaties vanuit verschillende hoeken over ‘de’ politiek, ‘het’ volk en relaties daartussen eind negentiende eeuw opkwamen. Het boek nodigt uit tot nader onderzoek naar ideeën en percepties over de afstand tussen Den Haag en burgers aan de hand van (visueel) bronmateriaal in andere periodes. Alleen al vanwege de prachtige, op groot formaat gedrukte spotprenten is dit boek bovendien het lezen meer dan waard.

Paul Reef, promovendus Cultuurgeschiedenis, Radboud Universiteit Nijmegen

Publicatie: Politieke prenten, 1880-1919

Eveline Koolhaas-Grosfeld en Marij Leenders

Tussen politiek en publiek

Politieke prenten uit een opstandige tijd, 1880-1919

Politieke tekenaars zijn opiniemakers, net als de schrijvende pers.
Het nieuws ‘knedend’ tot satire beïnvloeden zij de politieke
opvattingen van het publiek. Beelden – direct als zij zijn – zijn
vaak effectiever dan teksten zo blijkt. Tekenaars geven, kortom,
mede vorm aan het openbare politieke debat.

In dit boek zijn ruim tachtig(spot)prenten uit de jaren 1880-1919 bijeen gebracht. De auteurs laten hiermee op een nieuwe manier de relatie tussen politiek en publiek zien. Het was een tijd van grote veranderingen in de Nederlandse politiek. Nieuwe groeperingen als de confessionelen en socialisten sloegen een bres in het liberale bolwerken brachten het buitenparlementaire politieke debat op gang. En terwijl op straat de roep om algemeen kiesrecht steeds luider klonk, werd binnen het parlement fel gedebatteerd over de onafwendbare grondwetsherziening. Al dit rumoer is te volgen op de afbeeldingen in dit boek.

Omdat het publiek gedurende deze
periode steeds meer betrokken raakte bij
de politiek werd het voor parlementariërs
belangrijk gekend te worden. Prenten
waren hiervoor het medium bij uitstek,
ook als zij de spot met je dreven.
Want wie niet in beeld komt bestaat niet.

Schiedam, Scriptum, €24,95, ISBN 978 94 63191661, Paperback, 22 x 28,5 cm, 136 pagina’s, full colour

De Negentiende Eeuw 2015 1 Satire

De Negentiende Eeuw 39 (2015) 1: ‘Satire’

Ivo NieuwenhuisDe vele gezichten van satire 1-16

Abstract (EN)
The many faces of satire.Satire is a difficult topic to study, yet also a popular one. This article intends to give an overview of the various aspects that the genre of satire entails. Discussed are satire’s parasitic nature, its tendency to rely on existing media and art forms for its mode of expression; the relation between satire and play; and the intended and unintended provocations to which satire can lead. These aspects of the satiric genre are illustrated through some cases of nineteenth-century Dutch satire, supplemented with examples from other periods and regions, including our own time. It is argued that, in the end, a topic as multifarious as satire is best served by a broad, inclusive and open research perspective.
Laurens HamAch, mijn martelaartje! J.B.D. Wibmers postures en de ruimte voor politieke kritiek rond 1820 17-41

Abstract (EN)
Oh, my little martyr! J.B.D. Wibmer’s postures and the possibilities for political criticism around 1820.In this article, the oeuvre of J.B.D. Wibmer (1792-1836) is analyzed. This hack writer published several popular magazines and pamphlets between 1818 and 1836, in which sharply satirical opinions were expressed about the protestant church and the Dutch monarchy of William I. A posture analysis of the way Wibmer plays with (fictional) author figures, pseudonymity, anonymity and sentimental style features, shows what possibilities were available for political criticism in the harsh publishing climate around 1820. However, Wibmer’s complex satirical texts cannot unproblematically function as sources for historical research, this article argues.
Eveline Koolhaas-GrosfeldBeeldessayPolitieke spotprenten in de negentiende eeuw 42-61
Frederiek ten Broeke‘Bijtende pennekras’. Satire als wapen in de politieke journalistiek, 1870-1885 62-79

Abstract (EN)
Dutch political satire in nineteenth century journalism.The last decades of the nineteenth century signified an important transitional period in the Netherlands in the formation of defined political movements. These movements aimed at the formation of national political parties and strove for a stronger connection to their (potential) electoral support. The printing press played a crucial role in these communications. Surprisingly, a striking component of the Dutch political journals has remained a neglected source in the existing historical narratives of these politically and socially influential decades: the satirical periodicals. Criticizing both their political friends and foes, they confronted the limits of public expression and defined political decorum in the public sphere. This article aims to encourage future research on this subject, focusing on the liberal satirical journals Asmodée (1854-1911) and Uilenspiegel (1870-1916) and their coverage of the conflict between liberal and confessional political parties concerning financial support for confessional education.
Boekzaal der geleerde wereld 80-94

  • Inge Bertels, Jan Hein Furnée, Tom Sintobin, Hans Vandevoorde, Rob van de Schoor (red.), Tussen beleving en verbeelding. De stad in de negentiende-eeuwse literatuur. Leuven: Universitaire Pers, 2013. (Christianne Smit)
  • Jaap Moes, Onder aristocraten. Over hegemonie, welstand en aanzien van adel, patriciaat en andere notabelen, 1848-1914. Hilversum: Verloren, 2012. (Elyze Storms-Smeets)
  • Nelleke Teughels, ‘Mag het iets meer zijn?’ Kleine kruidenierswinkels worden big business, Delhaize
    Frères & Cie (1867-1940)
    . Leuven: Universitaire Pers, 2014. (Clé Lesger)
  • G.Th.A. Calkoen, Onder studenten. Leidse aanstaande medici en de metamorfose van de geneeskunde in de negentiende eeuw (1838-1888). Leiden: Ginko, 2012. (Pieter Caljé)
  • Jaco Rutgers en Mieke Rijnders (red.), Rembrandt in perspectief. De veranderende visie op de meester en zijn werk. Zwolle: Open Universiteit/Waanders Uitgevers, 2014. (Marlite Halbertsma)
  • Cyp Quarles van Ufford, Andreas Schelfhout (1787-1870). Landschapschilder in Den Haag. Naar eigentijdse bronnen. Leiden: Primavera Pers, 2009. (Annemiek Ouwerkerk)
  • Willem de Bruin, Je moet hier zijn geweest. Oosterbeek, Nederlands eerste kunstenaarskolonie. Amsterdam: Atlas Contact, 2014. (Wiepke Loos)
  • Frans Grijzenhout, Niek van Sas en Wieger Velema (red.), Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800. Nijmegen: Vantilt, 2013. (Peter Altena)
  • Ido de Haan, Paul den Hoed en Henk te Velde (red.), Een nieuwe staat. Het begin van het Koninkrijk der Nederlanden. Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker, 2013. (Jeroen Koch)
  • Anne van Buul, In vreemde grond geworteld. Prerafaëlitisme in de Nederlandse literatuur en beeldende kunst (1855-1910). Hilversum: Verloren, 2014. (Jaap Jan Heij)