Boekrecensie: Bouwmeesters, zedenmeesters. Geschiedbeoefening in Nederland tussen 1830 en 1870

Pieter Huistra

Hilversum: Uitgeverij Vantilt, 2019. 384 p.
ISBN 978 94 6004 380 2
€24,50

In Bouwmeesters, zedenmeesters laat Pieter Huistra ons kennis maken met de milieus, waarden en praktijken van Nederlandse geschiedkundigen in het midden van de negentiende eeuw. Het eenvoudige gegeven dat vertegenwoordigers van de generaties voor Fruin er vaak bekaaid vanaf komen in de geschiedkundige reflectie op het verleden van de eigen discipline, biedt al een eerste goede reden om deze studie met interesse te lezen. Een tweede goede aanleiding om het boek te lezen, is de keuze van de auteur om zich voornamelijk te richten op ‘de middelmatige en daarom juist illustratieve vertegenwoordigers van een bredere tendens’ (p. 11). Deze insteek nodigt uit om slechts in beperkte mate in te gaan op de atypische levens en werken van illustere grootheden als Bilderdijk en Groen van Prinsterer, om in plaats daarvan de blik te richten op de gedeelde ervaringen en waarden van een groot aantal geschiedkundigen die vandaag de dag nauwelijks nog herinnerd worden.

Huistra werpt licht op deze ‘kleine mannen van de geschiedbeoefening’ door zowel aandacht te besteden aan de institutionele en intellectuele kaders waarbinnen zij werkten als aan de praktijken die zij zich hiertoe eigenmaakten (p. 274). In de sectie over kaders schetst hij eerst de instituties waarbinnen geschiedkundigen zich bewogen, zoals archieven, genootschappen, tijdschriften en universiteiten. Vervolgens onderzoekt hij zowel hun professionele netwerken als de sociaal-economische achtergrond van de geschiedvorsers en genootschapsleden, die een bont gezelschap van kleinburgers, grootburgers en adel vormden. In het slothoofdstuk van de sectie over kaders onderzoekt Huistra welke geschiedenis in het midden van de negentiende eeuw het onderzoeken waard werd geacht. Hij gaat hier zowel in op de complexe relatie tussen nationale en regionale geschiedschrijving in negentiende-eeuws Nederland als op het niet strikt af te bakenen onderscheid tussen geschiedenis en oudheidkunde.

De tweede helft van het boek is gewijd aan praktijken: welke activiteiten ontplooiden geleerde mannen in de negentiende eeuw nu daadwerkelijk in hun hoedanigheid als geschiedkundigen? Huistra bespreekt onder meer de immer blijvende aantrekkingskracht van de studie van primaire bronnen als toetssteen voor wetenschappelijkheid. Hij besteedt ook uitvoerig aandacht aan de politieke en morele beladenheid van geschiedschrijving. Met name de studie van de Opstand en de Tachtigjare Oorlog was in de ogen van velen geschikt om een licht te schijnen op de eigentijdse politieke verhoudingen en de nationale identeit. De levens van de helden uit die tijd waren daarnaast ook een lichtend voorbeeld voor de negentiende-eeuwse Nederlandse burger. Huistra onderzoekt in dit deel van het boek ook de waarden, idealen en praktijken die ten grondslag lagen aan het verzamelen van historische teksten en artefacten: hij laat zien hoe in musea en archieven zowel bescherming als betekenis aan verzamelingen werd geboden (p. 169). In het slothoofdstuk richt de auteur zijn aandacht vervolgens op een van de sappigste elementen van de wetenschapsgeschiedenis: het polemiseren.

De keuze om de laatste sectie van het boek af te sluiten met een bespiegeling op het polemiseren is in veel opzichten een goede beslissing. Zoals Huistra terecht stelt, raakt dit hoofdstuk aan veel van de thema’s die ook in eerdere hoofdstukken al aan bod zijn gekomen (p. 269). Hierdoor worden in dit hoofdstuk de verworven inzichten over verschillende onderwerpen, zoals de politieke en morele lading van geschiedschrijving, de sociale achtergrond van geschiedbeoefenaars en het belang van primaire bronnen en archieven, bij elkaar gebracht op een manier die hun onderlinge verwevenheid toont. Het hoofdstuk gaat voornamelijk (doch niet uitsluitend) in op één heftig debat: de polemiek tussen Maurits Cornelis van Hall en Guillaume Groen van Prinsterer over het leven en het karakter van Hendrik van Brederode. Juist door deze beperking is de auteur in staat om recht te doen aan het brede scala aan institutionele, professionele, sociale, politieke en persoonlijke factoren die in hun polemiek een rol speelden.

Als gevolg van de sterke gerichtheid op deze ene casus en de keuze om het hoofdstuk te gebruiken om elementen uit de eerdere hoofdstukken in onderlinge samenhang te presenteren, worden enkele vragen over het polemiseren echter minder uitputtend behandeld dan mogelijk. Deze vragen hebben met name betrekking op breder gedeelde waarden en resolutiemechanismen. Welke vormen van kritiek werden als toelaatbaar gezien? Op welke manieren beïnvloedden sociale en institutionele posities de mogelijkheden om kritiek te geven en de mate waarin iemand kon verwachten aan kritiek blootgesteld te worden? Waren er institutioonele mechanismen om te bemiddelen als een voortdurende polemiek de gemeenschap van geschiedkundigen dreigde te schaden? Het gedetailleerde verslag van de discussie tussen Van Hall en Groen van Prinsteren doet vermoeden dat hierover meer te zeggen is door andere polemieken met net zoveel aandacht uit te werken.

Deze openblijvende vragen doen echter niets af aan de sterke punten van het boek. Een punt wat hierbij met name in het oog springt, is dat de studie een waardevolle aanvulling biedt op een onderzoeksterrein dat de laatste jaren met recht steeds meer aandacht krijgt: de geschiedenis van de geesteswetenschappen. Het verschijnen van het eerste nummer van History of Humanities in het voorjaar van 2016 illustreert de toenemende interesse in dit onderwerp. Verschillende analytische benaderingen waar Huistra in Bouwmeesters, zedenmeesters voor kiest, zijn bij uitstek geschikt om bij te dragen aan een breed scala aan discussies die niet slechts binnen de geschiedenis van de geschiedkunde spelen maar relevant zijn voor een breder begrip van de ontwikkeling van de geesteswetenschappen. Analyses van, bijvoorbeeld, institutionele ontwikkelingen, opvattingen over wetenschappelijke deugdzaamheid, de politieke en morele lading van geesteswetenschappelijke studie en de rol van professionele netwerken kunnen bijdragen aan een beter begrip van de ontstaansgeschiedenis van alle geesteswetenschappelijke disciplines.

Tot slot: de titel van het boek suggereert dat de bouwmeesters van de Nederlandse negentiende-eeuwse geschiedwetenschap ook zedenmeesters waren. Huistra beschrijft nauwkeurig hoe de geschiedenis een ‘leermeesteres’ diende te zijn en verwacht werd bij te dragen aan ‘karaktervorming’ (p. 241). Hoewel ik niet zou willen betogen dat dergelijke karaktervorming het uitgangspunt dient te zijn van de hedendaagse geschiedschrijving, geloof ik dat menig eenentwintigste-eeuwse geschiedbeoefenaar er baat bij kan hebben om eens in de spiegel te kijken die Huistra ons in Bouwmeesters, leermeesters voorhoudt. Ondanks de vanzelfsprekende verschillen tussen toen en nu, zal de aandachtige waarnemer verbazingwekkend veel herkennen in de idealen en praktijken van de kleine mannen uit de Biedermeiertijd.

Christiaan Engberts, docent, Departement Cultuurgeschiedenis, Universiteit Utrecht
‘Jacob van Lennep’"> De Negentiende Eeuw 2014 3 Jacob van Lennep

De Negentiende Eeuw 38 (2014) 3: ‘Jacob van Lennep’

Jan Rock en Janneke WeijermarsJacob van Lennep. Een oog op Verlichting, historiezucht en Romantiek 129-132

Abstract (EN)
Jacob van Lennep. Giving an eye to Enlightenment, historicism and Romanticism.Rather than aiming at an elegy or a biography of Jacob van Lennep (1802- 1868), the popular nineteenth-century Dutch poet and novelist, this special issue of De Negentiende Eeuw takes Van Lennep’s life and work only as viewpoints on nineteenth-century Dutch culture and society as a whole. It consists of the texts of five Jacob van Lennep Lectures, held in Amsterdam since 2009. Generally speaking, the articles discuss three themes: the role of a literary author in public debate and society, the applicability of the concept of ‘Romanticism’ to the Netherlands, and some intellectual forms of historicism from the Netherlands and Europe.
Marita MathijsenHet uitwendige schrijverschap. Jacob van Lennep als publieke figuur 133-143

Abstract (EN)
An extraneous literary authorship. Jacob van Lennep as a public figure.Opinions keep diverging over whether or not literary authors ought to engage themselves socio-politically. Nineteenth century authors at any rate regarded themselves as charged in the first place with the task of bringing about social change. Even so they might also take the position of a romantic at the sidelines of society. Jacob van Lennep embodies both aspects of literary authorhood. He exploits his position as a highly reputed novelist and essayist to persuade society of his vision and to bring about real improvement. With implacable energy he takes initiatives, some of which are profitable even today. But he is at the same time a free, romantic individual who defines his own norms, as appa rent in the dual morality that marks his everyday life.
Joep LeerssenVan Lennep als romanticus 144-155

Abstract (EN)
Van Lennep as a romantic.Did Romanticism exist in Holland, and if so, was Jacob van Lennep a romantic? Both possibilities have long been denied by literary critics and literary historians, who accentuated either the Movement of 1880 or an isolated, protestant and bourgeois culture in the Netherlands. When Byronic or Promethean narrowings of the concept of Romanticism are replaced, however, by a more intellectual definition, Van Lennep appears as a prominent representative of the European romantic generation. The influence of Walter Scott on his historical novels becomes unmistakable and his interdisciplinary commitment to vernacular culture and the national past can be paired with European romantic historicism and the public cultivation of culture.
Peter RaedtsDe liberale Middeleeuwen 156-184

Abstract (EN)
The liberal Middle Ages.Not only conservative, but also liberal historians constructed continuities between the European Middle Ages and the modern era. While the former stressed the medieval sense of community, fidelity and faith, the latter pointed at the progress made in commerce, freedom and citizenship during these centuries. Some of the most prominent eighteenth- and nineteenth-century historians are discussed here, from Robertson in Scotland to Heine and Luden in Germany. Particular attention is given to French historians interpreting the Revolution as a part of their country’s history and to the still common idea that England developed organically from medieval to modern times, both in politics and religion.
Wessel KrulHet raadsel van de Nederlandse Romantiek 185-202

Abstract (EN)
The riddle of Dutch Romanticism.In the Netherlands, the use of Romanticism as a general designation for the first half of the nineteenth century presents a specific problem. The Dutch Romantics had explicit ideas about international Romanticism, and they rejected it in unambiguous terms. The painter Cornelis Kruseman (1797-1857) and the poet David Jacob van Lennep (1774-1853) are taken as examples of this ‘riddle of Dutch Romanticism’. Like all Romanticisms, Dutch Romanticism wanted to be a national movement. But as soon as it tried to be national, it had to deny most of the elements that characterized it as Romanticism.
Jo TollebeekEen gedwongen plooi. Geschiedenis schrijven in het Verenigd Koninkrijk van Willem I 203-223

Abstract (EN)
Bending and bowing. Writing history in the United Kingdom of the Netherlands.In 1826 king Willem I incited by Royal Decree all men of letters in the United Kingdom of the Netherlands to propose a new history of his realm and its components. Among the 44 competitors were famous men, like Groen van Prinsterer, Moke and De Reiffenberg. Some of them met the king’s wishes for a historically rooted national unity, but the majority let concerns of history prevail. They disagreed nonetheless, over conflicts and discord found in the past, but also over the form a new national history should take. Some outlined traditional, rhetorical and didactical histories, others formulated Enlightened aims of usefulness, only a few proposed Romantic stories reviving the past in all its colours. Eventually, the competition had no winner. Unanimity existed only on the importance of archival documentation, making plans for the publication of historical sources, submitted by Thorbecke and Gachard, the most renowned in later times.